Kurze Zusammenfassung
Odilia, Äbtissin von Thorn, gibt bekannt, daß Godfried van Heinsberg die Magd Aleid, die zur Kirche von Geilenkirchen gehörte, mit Zustimmung des Pfarrers von Geilenkirchen als Ministeriale in die Kirche von Thorn versetzt hat. In Anwesenheit mehrerer Zeugen und Berater legte Aleid den Eid auf die Kirche von Thorn ab und gelobte der Äbtissin Treue. Sollte Aleid Kinder zur Welt bringen, wird ihr letzter Sohn ihr Erbe antreten. Wenn sie keinen Sohn hat, wird dies die letzte Tochter sein. Alle anderen Kinder werden zwischen der Kirche von Thorn und Godfried van Heinsberg aufgeteilt.
Lateinischer Text der Urkunde
In nomine sanctę et individuę Trinitatis.a
Ego Odilia, Dei gratia Thoronensis ęcclesię abbatissa, notum esse volo quod et litteris pronuncio quia dominus Godefridus Heimesbergensis puellam quandam nomine Adeleidam, quę erat ęcclesię in Geilenkirche, inde absolvit et hoc fecit consilio et cooperatione Gozwini, sacerdotis, illius ęcclesię pastoris, et contradidit eam nostrę Thoronensi ęcclesię, tali traditione ut sit ipsa Adeleidis nostrę iam dictę ęcclesię ministerialis et eiusdem iuris cum ministerialibus nostris sicut iustum est. Hoc autem sic factum est quia dominus Godefridus commendavit puellam duobus liberis et nobilibus viris Theoderico de Thudern et Heriberto de Beggendorph sub suo nomine id perficere tanquam ipsemet illud ageret. Qui profecto sic ambo illam intulerunt nostrę Thoronensi ęcclesię coram omnibus nobis qui merito adesse debuimus ad huius rei testimonium. Ipsa vero fecit ęcclesię sacramentum super reliquias sanctorum fidem ministerialitatis servare ipsi ęcclesię. Et mihi quidem promisit fidelitatem sicut abbatisse ministeriales promittere debent. Quę si genuerit, tunc debet ei in hereditate postremus succedere filius, et omnes alii, sive filię sive filii, debent dimidiari unde pars altera domini Godefridi debet esse et altera nostrę remanebit ęcclesię. Quod si ei nullus fuerit filius, tunc debet filię eius extremę hereditas esse et dividendę sunt alię sicut prelibatum est. In actione autem huius rei consilio affuerunt domino Godefrido: Gozwinus, sacerdos de Geilenkirche, pastor ęcclesię, Godescalcus de Coslar, Hezelo de Bulo, Meinerus de Tripz, Adam de Folkenrode. Michi autem affuerunt consilio: Sigewiz, decana, Amabilia, ęcclesię editua, et cum eis totus noster conventus, Theodoricus, decanus et noster canonicus, Wilhelmus, noster pariter canonicus, Theodericus de Monte, Godefridus de Cimiterio, Cůnradus, Reinfridus et alii quamplures nostrę ecclesię ministeriales qui huic rei interesse debuerunt. Nobis autem ambobus, id est domino Godefrido et michi, pari modo affuerunt de Hubach: Otto, sacerdos et ęcclesię pastor, Theodericus de Trinhusen, Gerlacus de Mulenbach, Heribordus de Gozlo et Hugo et alii quamplures ad nos pertinentes.
Ut autem hęc firma permaneant et rata, feci ea conscribi et scripta sigillavi sigillo ęcclesię nostrę sicut id fieri omnibus notum est.
Acta sunt hęc anno ab incarnatione Domini millesimo cen[te]simo LXXoIIo, indictione quinta, anno autem Friderici, im[p]eratoris, vicesimo, episcopatus vero Růdolphi, nostri antistitis, quarto, regnante in perpetuum Domino nostro Jhesu Christo feliciter, amenb.
a gedeeltelijk geoblongeerd A.
b vanaf regnante gedeeltelijk geoblongeerd en sluitingsteken A.
Niederländische Übersetzung
Odilia, abdis van de kerk van Thorn, maakt bekend dat Godfried, heer van Heinsberg, een zeker dienstmeisje, genaamd Aleid, toebehorend aan de kerk van Geilenkirchen, op advies en met medewerking van Gozewijn, priester, pastoor van Geilenkirchen, van die kerk heeft losgemaakt en haar aan de kerk van Thorn heeft gegeven op een dusdanige wijze dat Aleid ministeriaal is van de kerk van Thorn en dat zij onder hetzelfde recht valt als de ministerialen van de abdij van Thorn, zoals terecht is. Dit is echter aldus gedaan dat Godfried het meisje heeft toevertrouwd aan de vrije en adellijke mannen Dirk van Tüddern en Herbert van Beggendorf om dit onder zijn naam uit te voeren alsof hij dit zelf zou doen. Dirk en Herbert hebben haar inderdaad de kerk van Thorn binnengevoerd in het bijzijn van allen die waardig waren om aanwezig te zijn tot getuigenis van deze zaak. Aleid heeft zelf de eed aan de kerk afgelegd op de relieken van de heiligen om de trouw van de ministerialiteit aan de kerk van Thorn te bewaren. En aan Odilia, de abdis, heeft zij eveneens trouw beloofd zoals ministerialen die aan de abdis moeten beloven. En als Aleid kinderen baart, dan zal haar laatste zoon haar als erfgenaam opvolgen, en alle anderen, hetzij dochters, hetzij zonen, moeten verdeeld worden; het ene deel moet aan Godfried, heer van Heinsberg, toekomen en het andere zal bij de kerk van Thorn blijven. Maar als Aleid geen zoon zal hebben, dan dient de erfopvolging bij haar laatste dochter te liggen en de anderen dienen verdeeld te worden zoals hiervoor gesteld is. Bij de uitvoering van deze zaak waren ter raadgeving voor Godfried aanwezig: Gozewijn, pastoor van Geilenkirchen, Godschalk van Koslar, Hezelo van Bulo, Meiner van Trips, Adam van Volkenrath. Voor de abdis waren ter raadgeving aanwezig: Sigewiz, dekanes, Amabilia, kosteres van de kerk, en met hen het hele convent, Dirk, deken en kanunnik van Thorn, Willem, kanunnik van Thorn, Dirk van Berg, Godfried de Cimiterio (van de Kerkhof), Koenraad, Reinfried en verscheidene andere ministerialen van de kerk van Thorn die bij deze zaak aanwezig moesten zijn. Voor Godfried, heer van Heinsberg, en voor de abdis waren eveneens aanwezig uit Übach: Otto, priester en pastoor van de kerk, Dirk van Drinhausen, Gerlach van Müllenbach, Herbert van Gürzel, Hugo en verscheidene anderen die tot de abdij van Thorn behoren.
Odilia heeft bezegeld met het zegel van de kerk van Thorn.
Gedaan in 1172.
Nadere toelichting
Lees meerOdilia, abdis van Thorn, verklaart dat Godfried, heer van Heinsberg, het dienstmeisje Aleid, toebehorend aan de kerk van Geilenkirchen, met instemming van Gozewijn, pastoor aldaar, als ministeriaal aan de kerk van Thorn heeft overgedragen en dat haar kinderen tussen Godfried en de kerk zullen worden verdeeld.
Origineel
A. Maastricht, HCL, toegangsnr. 01.187A, archief Vrije Rijksheerlijkheid Thorn, inv. nr. 6. Gelinieerd, licht beschadigd.
Aantekeningen op de achterzijde: 1o door 13e-eeuwse hand: De censu capitali. – 2o door 16e-eeuwse hand: 1172. – 3o door 17e-eeuwse hand: V, k.
Bezegeling: één op de oorkonde bevestigd zegel, dat aangekondigd is, namelijk: S1 van de abdij van Thorn, van witte was. Voor een beschrijving en afbeelding van S1, zie Venner, ‘Zegels Thorn’, 31-33.
Uitgaven
a. Franquinet, Beredeneerde inventaris Thorn, 8-10, nr. 4, naar A (gedateerd 1172). – b. Habets, Archieven Thorn, 9-10, nr. 6 (gedateerd 1172), naar a.
Regest
Haas, Chronologische lijst, 29, nr. 35.
Datering
Het gebruik van de kerststijl in het bisdom Luik is verondersteld, zie Camps, ONB I, XX, en Dillo en Van Synghel, ONB II, XVII. De terminus ante quem wordt bepaald door het einde van de opgegeven vijfde indictie.
Partner
Spender