Kurze Zusammenfassung
Guda (van Rennenberg), Äbtissin von Thorn, verkündet die Teilung zwischen Jan van Leveroy und seinen Schwestern Erkenrade und Margareta bezüglich der Erbgüter, die sie in Leveroy, Weert und anderswo von der Abtei in Cijns, Pachten und "keurmede" besitzen.
Lateinischer Text der Urkunde
Universis presentes litteras visuris et audituris nos Goda, divina permissione abbatissa monasterii Thorensis, ordinis sancti Benedicti, Leodiensis dyocesis, salutem et cognoscere veritatem.
Quoniam que geruntur in tempore ne simul labantur cum lapsu temporum, poni solent in lingua testium vel scripture memoria perhennari.
Igitur universitati vestre notum esse cupimus et publice tenore presentium protestamur quod Iohannes dictus de Leuerloe ac eius sorores, Erkenradis et Margareta, coram nobis ydonee recognoverunt se mediante consilio et ordinatione honestorum virorum atque prudentium, videlicet domini Theoderici, advocati de Ruremunde, Gerardi, domini de Kerken, domini Gerardi de Vtewike, militum, ac aliorum suorum consanguineorum communium concordasse pariter et convenisse super divisione bonorum suorum hereditarioruma Leuerloe, que a nobis seu nostro monasterio predicto in censu, pacto et curmedis tenentur, Werte et alibi sitorum, que iure successionis ad eos ex morte suorum parentum communiter devolvebantur tali modo quod dictus Iohannes proprietatem et possessionem dictorum bonorum secundum quod a nobis tenentur eo retinente promisit debita stipulatione interveniente et promittit ex nunc bona fide et obligat scripto presenti se et suos heredes persolvere annuatim unicuique sororum suarum predictarum, Erkenradi et Margarete, ratione suarum portionum ex pretactis bonis iure legittime successionis eidem contingentium unam marcam Leodiensem annui et perpetui census de molendino et aliis bonis de Leuerloe quam quelibet earum pro libito sue voluntatis poterit hereditarie quolibet titulo alienationis, salvo omni iure nostre curie Thorensis in quemcumque, transferre necnon utrique earum singulis annis quoad vixerit quatuor marcas Leodienses et XII maldra bone siliginis ad mensuram de Wessem, que etiam maldra Leuerlo in suis saccis mensurata eis supra Mosam seu ad eius passagium, quod vulgariter Ole dicitur, ipse Iohannes propriis expensis, vehiculis et periculis deliberabit in terminis infra statutis. Preterea et utrilibet sororum suarum prenominatarum annuatim et hereditarie tres marcas Leodienses preter quinque solidos eiusdem monete que iure successionis derivabantur eis solvende ab ipso Iohanne de divisione hereditatis Rutgheri, sui fratris, iamdudum defuncti, ita tamen quod summa premisse pecunie totalia et pensio dicte annone in tres partes equales divise tribus terminis anni cuiuslibet, scilicet prima pars in festo beate Martini yemalis, secunda in Nativitate Christi, tercia in Pascha Domini, ab ipso Iohanne de eius bonis de Leuerlo, molendino et aliis omnibus attinentiis que tenentur a nobis, ut dictum est, suarum sororum prefatarum cuilibet erunt cum integritate persolvende. Conventum est etiam inter dictum Iohannem et eius sorores prelibatas, Erkenradim et Margaretam, quod si una earum de medio sublata, eius quatuor marce et XII maldra siliginis in quibus habuit usumfructum quoad eius vitam, cedent per medium dicto Iohanni vel eius heredibus, et alia medietas, scilicet due marce et sex maldra siliginis, sorori superstiti quoad vixerit, ita tamen quod sorore superstite mortua, sue quatuor marce et XII maldra siliginis cum sex maldris et duabus marcis sibi a sorore defuncta relictis in quibus omnibus habuit quoad eius vitam usumfructum, hereditarie ad dictum Iohannem et ad eius heredes devolventur, pro quibus omnibus dictis modis persolvendis a dicto Iohanne et assecurandis prefatis eius sororibus molendinum et alia eius bona de Leuerlo cum omnibus suis attinentiis que a nobis, ut pretactumb est, tenentur. Obligat idem Iohannes in contraplegium seu nomine ypothece, ita videlicet quod si negligens fuerit et remissus quoquo modo in solutione premissorum predicte, eius sorores facto iure in omnibus curie nostre Thorensis ad quam bona de Leuerlo pertinent, dicta bona de Leuerlo adire poterunt et ea apprehendere, tenere, possidere et fructus seu proventus exinde percipere donec eis de dictis pecunia et annona, ut dictum est, fuerit integre satisfactum. Nec ipse Iohannes dicta bona de Leuerlo et molendinum cum suis attinentiis obligare, vendere vel aliquo alio modo alienare poterit sine ipsarum consensu expresso et libera voluntate, salvo tamen in omnibus et singulis iure nostri monasterii Thorensis supradictis.
Actum apud Ole, anno Domini Mo CCo nonagesimo IIIo, mensis ianuarii die XXa, presentibus domino Theoderico, advocato de Rurmunde, domino Gerardo de Kerken, domino Gerardo de Vtewike, domino H. de Baye, domino Ghiselberto de Barle, domino Lenualo de Baxen, militibus, domino Iohanne, investito de Thoren, et Iohanne dicto Rossel, Dibboldo de Thoren, Hermanno de Dale, Godefrido de Robrughe, Arnoldo de Bokel et Rutghero de Venne, scabinis de Thoren, ac aliis probis et fidedignis ad hoc vocatis testibus et rogatis.
In quorum premissorum testimonium et munimen sigillum nostrum presentibus duximus apponendum. Et nos Theodericus, advocatus de Rurmunde, et Gerardus de Kerken, milites predicti, ad preces Iohannis supradicti de Leuerlo et eius sororum pretactarum, Erkengardis et Margarete, nostra sigilla in testimonium et robur omnium predictorum presentibus duximus apponenda.
a aldus B, lees hierna vermoedelijk de of apud.
b gecorrigeerd uit pertactum A.
Niederländische Übersetzung
Guda, abdis van Thorn, maakt bekend dat Jan van Leveroy en zijn zussen Erkenrade en Margareta in haar tegenwoordigheid middels de raad en bepaling van eerbare en verstandige mannen, namelijk Dirk, voogd van Roermond, Gerard, heer van Karken, Gerard van Uitwijk, ridders, en van hun andere gemeenschappelijke bloedverwanten een overeenkomst hebben gesloten inzake de verdeling van de erfgoederen te Leveroy, die zij van de abdis of het convent in cijns, pacht en als keurmedig houden, te Weert en elders, die hen na de dood van hun ouders krachtens erfopvolgingsrecht zijn toegevallen. Jan heeft beloofd het eigendomsrecht en bezit van die goederen te houden zoals hij die van het klooster houdt. Hij belooft nu te goeder trouw en verplicht zich door deze oorkonde dat hij en zijn erfgenamen jaarlijks aan zijn zussen Erkenrade en Margareta wegens hun aandeel in de eerder genoemde goederen die hen toekomen krachtens het erfopvolgingsrecht, een jaarlijkse eeuwigdurende cijns van één mark Luiks uit de molen en andere goederen van Leveroy te geven, die hij aan elk van de zusters volgens hun vrije wilsbeschikking erfelijk onder iedere titel van vervreemding kan overdragen, onder voorbehoud van elk recht van de hof van de abdij te Thorn, aan wie dan ook. Ook zal Jan aan Erkenrade en Margareta, zolang zij leven, jaarlijks vier mark Luiks en twaalf malder rogge Wessemse maat leveren, die hij afgemeten in eigen zakken over de Maas of op de veerplaats, Ool genoemd, op zijn eigen kosten, vervoer en risico zal leveren op de hierna vastgelegde tijdstippen. Bovendien zal Jan aan Erkenrade en Margareta jaarlijks en erfelijk drie mark Luiks minus vijf schelling betalen, die krachtens het erfopvolgingsrecht afkomstig zijn van de erfenis van hun overleden broer Rutger, op een dusdanige manier dat het totaal van het voornoemde geld en de rente van de genoemde inkomsten in drie gelijke delen in drie termijnen, op elf november, met Kerstmis en met Pasen, elk jaar door Jan zullen worden betaald uit zijn goederen te Leveroy, de molen en alle andere toebehoren die van de abdij worden gehouden. Verder is overeengekomen tussen Jan en zijn zussen dat, indien Erkenrade of Margareta overlijdt, de helft van die vier mark en twaalf malder rogge waarvan zij levenslang het vruchtgebruik heeft, zal toevallen aan Jan of zijn erfgenamen; de andere helft, twee mark en zes malder rogge, is voor de overblijvende zuster, zolang ze leeft. Indien de overblijvende zuster sterft, dan zal haar vier mark en twaalf malder rogge met de zes malder en twee mark die door de overleden zuster aan Jan waren nagelaten, waarvan zij levenslang het vruchtgebruik had, erfelijk aan Jan en zijn erfgenamen toevallen. En voor de betaling van de genoemde afdrachten door Jan en ter zekerstelling voor zijn zussen dienen de molen en zijn andere goederen te Leveroy met al hun toebehoren, zoals boven vermeld. Jan verbindt dit als onderpand of hypotheek op deze wijze dat, indien hij op enige wijze nalatig zal zijn in de genoemde betaling, dat dan zijn zussen naar de genoemde goederen van Leveroy mogen gaan en ze in beslag nemen, houden, bezitten en de vruchten en opbrengsten ervan mogen heffen tot hen volledige genoegdoening is gedaan over het genoemde geld en inkomsten, nadat in alles in rechte is gedaan in de hof van de abdij te Thorn waar de goederen van Leveroy onder vallen. En Jan zelf mag de genoemde goederen van Leveroy en de molen met zijn toebehoren niet bezwaren, verkopen of op enige andere wijze vervreemden zonder hun uitdrukkelijke toestemming en vrije wil, onder voorbehoud van het recht van de abdij van Thorn in alle bovengenoemde zaken.
Gedaan te Ool, op 20 januari 1294, in aanwezigheid van Dirk, voogd van Roermond, Gerard, heer van Karken, heer Gerard van Uitwijk, H. de Baye, heer Gijsbert van Baarle, Levallus van Baexem, ridders, Jan, pastoor van Thorn, alsmede Jan Rossel, Dibbold van Thorn, Herman van Dale, Godfried van Robrughe, Arnoud van Bokel en Rutger van Venne, schepenen van Thorn, en andere geschikte en betrouwbare getuigen, hiertoe geroepen en gevraagd.
Guda, abdis van Thorn, heeft bezegeld en Dirk, voogd van Roermond, en Gerard, heer van Karken, hebben op verzoek van Jan van Leveroy en zijn zussen bezegeld.
Nadere toelichting
Lees meerGuda (van Rennenberg), abdis van Thorn, maakt de verdeling bekend tussen Jan van Leveroy en zijn zussen Erkenrade en Margareta inzake de erfgoederen die zij te Leveroy, Weert en elders van de abdij in cijns, pacht en keurmede houden.
Origineel
[A]. Niet voorhanden.
Afschrift
B. 1315 mei 23, Maastricht, HCL, toegangsnr. 01.187A, archief Vrije Rijksheerlijkheid Thorn, inv. nr. 77, vidimus door de gardiaan van de minderbroeders en de prior van de predikheren te Maastricht, naar [A].
Uitgaven
a. Franquinet, Beredeneerde inventaris Thorn, 80-83, nr. 51, naar B (gedateerd 1293 januari 20). – b. Habets, Archieven Thorn, 70-71, nr. 77 (gedateerd 1293 januari 20), naar a.
Regest
Niet voorhanden.
Datering
Het gebruik van paasstijl in het bisdom Luik is verondersteld, zie Camps, ONB I, XXI, en Dillo en Van Synghel, ONB II, XVII.
Partner
Spender