Nummer 1

<1108 december 13>
Typ
Kirchlich
Teilen Sie diese Urkunde

Kurze Zusammenfassung

Adelbert van Saffenberg und sein Sohn Adolf schenkten der Abtei Kloosterrade Besitzungen im Lande Rode, darunter fünf Höfe in Rode, die Zehnten dort und im Hof Spekholz, Besitzungen auch in Ahrweiler, die von Embrico und seinem Vater stammen, zwei von Pfalzgraf Siegfried geschenkte Höfe in Crombach, und die Domäne von Koenraad in Morsbach, vorbehaltlich der Vormundschaft, mit der sie und Bischof Otbert von Lüttich den Brüdern das Recht einräumen, einen Oberen zu wählen, Kinder von Freigelassenen zu taufen, sie zur Kommunion zuzulassen und sie zu bestatten.

Lateinischer Text der Urkunde

In nomine sancte et individue Trinitatis.

Notum sit omnibus fidelibus tam futuris quam presentibus qualiter domnus Albertus de Saphemberch et filius eius Adolphus ad ęcclesiam in predio suo quod est Rode in honore Dei et beatę Marię sanctique archangeli Gabrielis sumptu ac labore pauperum ibidem commorantium constructam remiserunt et, prout firmius potuerunt, tradiderunt quicquid in eodem loco vel in aliis circumiacentibus sive remotis locis tenent possessionum, scilicet quinque mansos et quantum ipse domnus Albertus decimarum tenebat in eodem predio et curte sua Specholz, et quicquid in villa Arwilre et Gesenhoue tenebat frater Embrico et pater eius, et quicquid in Meischoze, Gisenrode, Asche, Degerenowa, Lantershobe, Hemmingeshobe, Nenterode, Burne, Immenrode, insuper duos mansos, quos palatinus comes Sigefridus eidem ęcclesię tradidit in Crumbenbach, et predium fratris Chunradi in Moresbrunno, tali ratione ut absque omni debito census et obsonii solam in his omnibus advocatiam ipsi et proximi heredes eorum retineant nullique posterorum suorum eam alia ratione relinquant, quam ut fratribus ibidem Deo famulantibus pro sola animarum suarum salute consulant eosque ab iniuria defendant, nihil in rebus ęcclesię exigentes nec aliquando ibi placitum tenentes aut peticionem facientes, nisi, si forte pro utilitate ęcclesię fratres eos invitare necesse habuerint, ad hoc solum tempus, si ita contingere potuerit, tercio denario contenti nihil requirant amplius. De cętero quantamcumque libertatem potuerunt tam ipsi quam Leodicensis episcopus domnus Otbertus eidem ęcclesię concesserunt, ita ut, si Deo auctore vel prepositura vel alio quolibet prioratu sublimari possit, sola electione fratrum promoveatur quicumque ipsis maxime idoneus videbitur. Isque solummodo curam fratrum de manu episcopi gratis et absque omni contradictione suscipiat. Nulli denique archidiacono, nulli dekano, excepto proprio suo dekano sive priori, rationem reddant de suo vel familię suę delicto. Oleum quoque et chrisma ab ipso Leodicensi episcopo quilibet fratrum accipiet in Pascha, a quo et potestatem habent recipiendi ad babtysmum et communionem et sepulturam liberorum hominum infantes, vel quicumque ab eis exigunt cum parochiani sui licentia.

Affuerunt in hac traditione et libertatis concessione Treuerorum archiepiscopus Brvno, Coloniensis archidiaconus et prepositus Iohannes, Leodicensis archidiaconus Alexander; capellani episcopi Wiricus, Lizelinus; Aquenses canonici Luibertus, Hartmannus; liberi homines comes Albertus de Noruenich et filius eius Adolphus, Godefridus de Kerda, Geueno de Bunna, Willelmus de Daleheim, Obertus, Luidolphus de Betenburn.

<Data est hęc cartula anno dominicę incarnationis millesimo C VIIIvo, indictione I, anno vero regni domni Heinrici quinti regis IIIo. Actum in ipso loco Rode, idibus decembris.>

Niederländische Übersetzung

Adelbert van Saffenberg en zijn zoon Adolf hebben al wat zij bezitten te Rode of in andere rondomliggende of verder verwijderde plaatsen geschonken en overgedragen aan de kerk in zijn landgoed Rode, gebouwd ter ere van God, de heilige Maria en de aartsengel Gabriël, op kosten en door het werk van de armen die daar wonen, namelijk: vijf hoeven en zoveel tienden als Adelbert bezat in zijn landgoed Rode en zijn hof Spekholz, en ook wat broeder Embrico en zijn vader bezaten te Ahrweiler en Gisenhoven, evenals te Mayschoss, Gisenrode, Esch, Dernau, Lantershofen, Hemessen, Nentrode, Borr en Immenrode. Verder twee hoeven te Crombach die paltsgraaf Siegfried aan de kerk schonk, en het landgoed van broeder Koenraad te Morsbach. Zij hebben dit op zo’n manier gedaan dat zijzelf en hun naaste erfgenamen zonder enige cijnslast of heffing de enige voogdij over al deze bezittingen behouden en dat geen van hun nakomelingen die voogdij zal afstaan om een andere reden dan dat zij enkel voor hun zielenheil zorgdragen voor de broeders die daar God dienen en deze tegen onrecht verdedigen. En zij zullen niets in de zaken van de kerk opeisen en daar nooit een rechtszitting houden of een verzoek behandelen, tenzij de broeders het noodzakelijk achten om hen uit te nodigen ten bate van de kerk; en alleen op dat moment, indien het zou voorkomen, zullen zij niet meer vragen dan een derde penning. Voor het overige hebben zij en Otbert, bisschop van Luik, zoveel vrijheid als zij konden, overgedragen, zodat enkel door verkiezing van de broeders degene die zij het meest geschikt achten, met Gods wil tot de proosdij of enig prioraat kan worden verheven. Deze ontvangt enkel de zorg over de broeders uit de hand van de bisschop gratis en zonder tegenspraak. Geen enkele broeder zal verantwoording afleggen over een misstap van hemzelf of zijn familie aan de aartsdiaken of de deken, behalve aan zijn eigen deken of prior. Elke broeder zal met Pasen de olie en de zalving ontvangen van de bisschop van Luik van wie hij het recht heeft om kinderen van vrije mannen of van wie dit dan ook van hun vraagt met toestemming van zijn parochie, te ontvangen voor het doopsel, de communie en begrafenis.

Aanwezig waren: Bruno, aartsbisschop van Trier, Johannes, aartsdiaken en proost van Keulen, Alexander, aartsdiaken van Luik; Widerik, kapelaan van de (aarts)bisschop, Lizelinus, kapelaan van de (aarts)bisschop; Lubbert, kannunik van Aken, Hartman, kanunnik van Aken; de vrije mannen Adelbert, graaf van Nörvenich, en zijn zoon Adolf, Godfried van Kerda, Geveno van Bonn, Willem van Dalhem, Otbert, Ludolf van Bedburg.

<Gegeven en gedaan te Kloosterrade, op 13 december 1108>.

Genannte Personen
Adelbert, graaf van Nörvenich, vader van Adolf
Adelbert, graaf van Saffenberg, zoon van Gepa, vader van Adolf I van Saffenberg
Adolf, I graaf van Saffenberg, echtgenoot van Kunigonde, zoon van Adelbert en Gepa van Saffenberg, vader van Adolf II en Herman van Saffenberg
Adolf, zoon van Adelbert graaf van Nörvenich
Alexander, aartsdiaken en proost van St.-Lambert te Luik
Bruno, aartsbisschop van Trier
broeder Embrico
Geveno van Bonn
Adelbert van Kerda
Hartman, kanunnik van Aken
Hendrik V, koning van het Duitse Rijk
Immenrode
Jan, aartsdiaken en proost van Keulen
broeder Koenraad
Lizelinus kaplaan van de aartsbisschop van Trier
Lubbert, kanunnik van Aken
Ludolf van Bedburg
Otbert, bisschop van Luik
Siegfried, paltsgraaf
Widerik, kapelaan van de aartsbisschop van Trier
Willem van Dalhem
Genannte Orte
Ahrweiler
Borr
Crombach
Dernau
Esch
Gisenhoven
Gisenrode
Hanf-Messer
Kloosterrade
Lantershofen
Mayschoß
Morsbach
Nentrode
Rode
Spekholz
Ausgabe
Geertrui Van Synghel
Der folgende Text wird nicht übersetzt, wenn eine andere Sprache ausgewählt wird
Teilen Sie diese Urkunde

Partner

Spender

Familie Beijer
© 2023 WaarvanAkte.eu, eine Initiative der Stichting Limburgse Oorkonden
Erstellt von Hive Collective