Kurze Zusammenfassung
Schulze, Schöffen und Bürger von Aachen fällen ein Urteil in einem Streit zwischen der Abtei Kloosterrade einerseits und dem Ritter Reinier und seinem Bruder andererseits, die im Namen von Jutta und Margarete eine von letzterer bei ihrem Eintritt in die Abtei vorgenommene Güter- und Vermögensübertragung anfechten, mit der das Vermögen der Abtei übertragen wurde.
Lateinischer Text der Urkunde
In nomine sancte Trinitatis.
A. de Gimmenich scoltetus et scabini et universi cives Aquenses omnibus hoc scriptum inspicientibus cognoscere veritatem.
Quia tempus numquam est stabile, sed fluens defluit, ideo ad precludendam imposterum litibus ianuam, que a fidelibus rite aguntur, merito scripto confirmantur, ut, si testes natura deficiente deficiant, recursus ad scripta habeatur.
Sit igitur notum tam presentibus quam futuris quod, cum abbas et conventus Rodensis a Reinero milite et fratre suo nomine Iuthe et Margarete sororibus Rodensis ecclesie, cum quibus se dicebant contraxisse pro bonis illarum quandoque ad eas pertinentibus coram nobis in iudicio impeterentur ipso abbate pro se et conventu comparente et sicut sententiatum a nobis fuerat post multas altercationes et allegationes, ipse abbas tactis sacrosanctis ewangeliis iuravit cum quatuor fratribus suis fidedignis et omni exceptione maioribus predictam I. et M. libere et sine omni condicione suo monasterio cum bonis suis, sicut consuetudinis est loci, se obtulisse, quod dapifer domini ducis cum aliis militibus multis se illi facto interfuisse et hoc vidisse et audivisse parati fuerunt iurare.
Nos igitur recepto domini abbatis et fratrum suorum sufficienti iuramento, indulto sive dimisso ab eodem R. et fratre suo iuramento ipsi dapifero et suis sociis, habito diligenti consilio, ipsas sanctimoniales esse Rodensis ecclesie, et res et bona sua ubicumque locorum iacentia predicto loco vel monasterio ipso, abbati et conventui adiudicavimus. Per bannum et pacem imperatoris domini F. et regis nostri domini H. eadem bona eisdem confirmavimus et firmiter ea ab omnibus observari precepimus.
Scabini interfuerunt quorum nomina sunt hec: Arnoldus de Linneche, Heribertus filius domini Thome, Elyas, Gerardus de Sancto Petro, Willelmus Clusenarius, Henricus de Bernartsberge, Hilboldus Iuvenis, Albertus Traiectensis et alii cives quamplures.
Actum et datum anno Domini Mo CCo XXXa primo, proxima secunda feria ante festum Iohannis Baptiste.
Niederländische Übersetzung
A. van Gymnich, schout, en schepenen en burgers van Aken maken bekend dat abt en convent van Kloosterrade in naam van Jutta en Margareta, nonnen van de abdij, door ridder Reinier en zijn broer, die naar hun zeggen met hen een overeenkomst hadden gesloten over goederen die hen ooit toebehoorden, gedaagd zijn voor het gerecht van Aken. Na een vonnis daartoe van de rechtbank heeft de abt, daar verschenen voor zichzelf en voor het convent, samen met vier betrouwbare broeders op het Heilig Evangelie gezworen dat Jutta en Margareta zich vrij en zonder enige voorwaarde met hun goederen aan de abdij hebben opgedragen, zoals dat gebruikelijk is, en dat de drost van de hertog hierbij met veel andere ridders aanwezig waren en bereid zijn te zweren dat ze dit hebben gezien en gehoord. Nadat de schout, schepenen en burgers van Aken deze eed van de abt en zijn broeders hadden aangehoord en de drost en zijn metgezellen door Reinier en zijn broer waren ontslagen van hun eed, hebben zij na zorgvuldig beraad de zaak toegewezen aan abt en convent van Kloosterrade omdat het om kloosterzusters van de abdij gaat en omdat hun goederen overal liggen, in Rode of bij het klooster zelf. Zij hebben de abdij bevestigd in deze goederen door de ban en de vrede van keizer Frederik en koning Hendrik en iedereen bevolen om dit in acht te nemen.
Aanwezig waren de volgende schepenen: Arnold van Linnich, Herbert, zoon van heer Thomas, Elias, Gerard van St.-Pieter, Willem Clusenarius, Hendrik van Berensberg, Hildebald Iuvenis, Adelbert van Maastricht, en vele andere burgers.
Gedaan en gegeven op 23 juni 1231.
Nadere toelichting
Lees meerSchout, schepenen en burgers van Aken vellen een vonnis in een geschil tussen enerzijds de abdij Kloosterrade en anderzijds ridder Reinier en diens broer, die namens Jutta en Margareta een door dezen bij haar intrede in de abdij gedane overdracht van goederen betwisten, waarbij de goederen aan de abdij worden toegewezen.
Origineel
A. Maastricht, HCL, toegangsnr. 14.D004, archief abdij Kloosterrade, inv. nr. 946.
Uitgave
a. Polak en Dijkhof, Oorkondenboek Kloosterrade, 160-162, nr. 77, naar A.
Partner
Spender