Kurze Zusammenfassung
Reinwidis van Übach verkündet, daß sie von ihren Eltern in der Vergangenheit dem Altar Unserer Lieben Frau in Thorn unter folgendem Recht gestiftet wurde: ihre Söhne werden jedes Jahr am 11. November einen bestimmten Geldbetrag an diesen Altar überweisen, ihre Töchter werden einen Betrag über einen männlichen Verwandten ihrer Wahl bezahlen; sie werden auch für die Erlaubnis bezahlen, ohne die Last oder Einmischung eines Vormunds zu heiraten; bei ihrem Tod werden sie einen sehr guten Vierbeiner aus ihrem eigenen Besitz zur Verfügung stellen. Wenn ein eigener Vierbeiner nicht möglich ist, werden sie ein sehr gutes getragenes Kleidungsstück geben. Allen, die gegen diese Urkunde verstoßen, droht die Exkommunikation.
Lateinischer Text der Urkunde
In nomine sanctę et individuę Trinitatis.
Notum sit omnibus tam presentibus quam futuris quod ego Regewidis, oriunda de villa quę dicitur Ubach, a progenitoribus meis aliquando collata specto ad altarea sanctę Marię Thornensis ecclesię tali videlicet iure ut omnes mares meę posteritatis III denarios Coloniensis, feminę vero III obulos Coloniensis annuatim in festo sancti Martini per aliquem fidelem virum suę stirpis in quem ipsi consenserint ad altare supradictum transmittant; pro licentia nubendi VI denarios Coloniensis persolvant et sic deinceps ab omni iniusta exactione et alicuius advocati infestatione liberi permaneant. In obitu vero pro iure quod vocatur afliph, unum meliorem quadrupedem, quem dinoscuntur possidere persolvent. Si autem quadrupedem non habent, simplicem vestem melioremb qua viventes utuntur, persolvent.
Quicumque hoc scriptum infringere temptaverit, anathema sit et cum Iuda, proditore Domini, partem habere possit.
Et ut hoc inconvulsum permaneat, sigillum supradictę ecclesię appositum estc.
a hierna ad al geëxpungeerd A.
b bovengeschreven door schrijfhand A.
c hierna sluitingsteken A.
Niederländische Übersetzung
Reinwidis, geboren te Übach, maakt bekend dat zij door haar ouders ooit geschonken is aan het altaar van de heilige Maria van de kerk van Thorn onder het volgende recht: alle mannelijke nakomelingen zullen jaarlijks op 11 november drie penning Keuls overdragen aan dit altaar, de vrouwen daarentegen drie obolen Keuls, en wel door een getrouwe man van hun geslacht met wie zij zelf zullen instemmen. Voor de toestemming om te huwen zullen zij zes penning Keuls betalen en aldus zullen zij voortaan vrij blijven van iedere onterechte heffing of hinder door welke voogd dan ook. Bij hun dood zullen zij voor het recht dat ‘afliph’ wordt genoemd, de beste viervoeter leveren. Als zij echter geen viervoeter hebben, zullen zij het beste kledingstuk geven dat zij tijdens hun leven gebruikten.
Ieder die het zal wagen inbreuk te maken op deze oorkonde, zal geëxcommuniceerd zijn en hetzelfde lot ondergaan als Judas, de verrader van de Heer.
Er is bezegeld met het zegel van de kerk van Thorn.
Nadere toelichting
Lees meerReinwidis van Übach verklaart dat zij en haar nakomelingen cijns- en keurmedeplichtig zijn aan de abdij van Thorn.
Origineel
A. Maastricht, HCL, toegangsnr. 01.187A, archief Vrije Rijksheerlijkheid Thorn, inv. nr. 7.
Aantekening op de achterzijde: 1o door 16e-eeuwse hand: Littera certa (?) de Vbach Regewidis de curmede et ut sue posteri nubere possent. – 2o door 17e-eeuwse hand: J doorgestreept, V. – 2o door 18e-eeuwse hand: Littera Regewidis quod posteri eius nubere possent.
Bezegeling: één bevestigingsplaats, vermoedelijk voor het aangekondigde zegel van de abdij van Thorn (LS1).
Uitgaven
a. Franquinet, Beredeneerde inventaris Thorn, 11, nr. 6 (gedateerd 12e eeuw), naar A. – b. Habets, Archieven Thorn, 10, nr. 7 (gedateerd 12e eeuw), naar a.
Regest
Haas, Chronologische lijst, 33, nr. 50.
Datering
De onderhavige oorkonde is niet gedateerd. Franquinet en in navolging daarvan Habets hebben deze oorkonde zonder verdere argumentatie gedateerd in de twaalfde eeuw. Op paleografische gronden kan deze nader gedateerd worden eind twaalfde/begin dertiende eeuw. Het document vertoont een informeel karakter door het gebruik van een klein stuk perkament dat scheef uitgesneden is, de slordige lay-out en onregelmatige regelafstand. Tevens zijn woorden geëxpungeerd en bovengeschreven. De oorkonde is niet geschreven in een diplomatische minuskel zoals die volop in de twaalfde eeuw voorkomt, maar bevat een aantal kenmerken van het gotisch schrift (schraveringen, schuine d) met een enigszins geposeerd karakter. Dit laatste uit zich ook in het gebruik van majuskels in de woorden Marie en Martini.
Vergelijking van dit oorkondeschrift met de Limburgse oorkonden tot en met ca. 1240 heeft aangetoond dat dit type schrift niet eerder voorkomt dan rond de eeuwwisseling van de twaalfde naar de dertiende eeuw. Sterk verwant schrift is aangetroffen in een oorkonde van de abt van Kloosterrade uit de periode 1201 december 25-1211 april 30 (Maastricht, HCL, toegangsnr. 14.D004, archief abdij Kloosterrade, inv. nr. 846) en in een oorkonde van Lotharius, graaf van Hochstaden, inzake tienden te Noorbeek en ’s-Gravenvoeren uit 1204 (Ibidem, toegangsnr. 14.D022, archief Jezuïeten Maastricht, inv. nr. 55). Een datering eind twaalfde/begin dertiende eeuw ligt dan ook voor de hand.
Partner
Spender