Kurze Zusammenfassung
Jan Gruszere hat mit Zustimmung der Kirche Unserer-Lieben-Frau in Thorn ihre steuerpflichtigen Äcker in Houthem (in der Herrschaft Valkenburg) an das Kloster Sint-Gerlach in Houthem verkauft. Dies wurde von Rutger, dem Schulzen von Thorn, veranlasst. Dadurch erhielt die Jungfrau Clementia van Geilenkirchen, Nonne von Sint-Gerlach, diese Felder aus den Händen der Äbtissin und des Schulzen von Thorn. Die Kirche von Thorn erhält vom Kloster Sint-Gerlach die üblichen "cijns" (Zins oder Steuer) von diesen Feldern und von der toten Hand (Steuer bei Tod) nicht mehr als die doppelten "cijns". Sollte Clementia das Kloster Sint-Gerlach verlassen, um in ein Kloster mit einer strengeren Lebensregel einzutreten, oder wenn sie und ihre Mitschwestern an einen anderen Ort versetzt werden, um ein neues Kloster zu gründen, wird das Kloster Sint-Gerlach die tote Hand nicht zu diesem Zeitpunkt an die Abtei Thorn zahlen, sondern erst, nachdem ihr Tod anerkannt worden ist.
Lateinischer Text der Urkunde
In nomine Patris et Filii et Spiritus sancti in nomine Domini, amen.a
Tanta decursus temporum solet oblivio comitari, ut rerum gestarum series non possit in noticiam deduci posterorum nisi literrarum testimonio fuerint commendata.
Cognoscant itaque presentes et sciant posteri quod Iohannes cognomento Gruszere cum haberet agros ecclesie sancte Marie in Thorinb censuales, qui sunt positi sub dominio de Valkenburchc in predio quod vocatur Holthem, eosdem agros ecclesie sancti Gerlaci per manum Rutgerid, Thorensis ecclesie scoltheti, vendidit consensu iam dicte Thorensis ecclesie prout iustum erat accedente, ita quod ecclesia Thorensis consueta servicia de ipsis agris ab ecclesia sancti Gerlaci percipiat sicut ab antefato Iohanne et ab eius antecessoribus percipere consuevit, censum videlicet viginti et unius denariorum et unius obuli Leodensis monete, qui dari debent in festo beati Remigii, et de mortua manu nichil amplius exigi vel persolvi debet nisi census duplicatus, id est quadraginta et tres denarii. Ecclesia sancti Gerlaci domicellam quandam nomine Clementiam de Geilincirchin de numero virginum in ea Domino famulancium elegit, que predicta bona de manu abbatisse Thorensis et eius scoltheti predicti Rutcherie suscepit, ea tamen interposita conditionis cautione ut, si dicta domicella Clementia procedenti tempore perfectioris vite desiderio districtius monasterium fuerit ingressa vel de gremio sue ecclesie ad propagandum novum conventum in alium locum cum sororibus fuerit transmissa, quod propter hoc sepedicta sancti Gerlaci ecclesia mortuam manum ecclesie Thorensis de predictis bonis solvere non tenetur, donec veridica relationef obitum dicte Clementie certo rumore cognoscat.
Ecclesia Thorensis in formam predictam consensit et presens sigilli sui scriptum munimine roboravit.
Acta sunt hec incarnati Verbi anno M° CC° tricesimo secundo, indictione quarta.
Et sub hiis testibus: Alardo de Hauigisdailg et filii eius Henrici, Gozwinih de Berghe et filiii suij Ade, presentibus ecclesia, scabinis et colonis predicto predio de Holthem adtinentibus et aliis quamplurimis honestioribus personisk.
a geoblongeerd A.
b Thoren B.
c Valkenburg B.
d t bovengeschreven door schrijfhand A.
e Rutgeri B.
f el bovengeschreven door schrijfhand A.
g Hafkesdale B.
h aldus A, lees Gozwino, Gossuini B.
i aldus A, lees filio.
j aldus A, lees suo.
k hierna sluitingsteken A.
Niederländische Übersetzung
Het zij bekend dat Jan Gruszere aan de Onze-Lieve-Vrouwekerk te Thorn cijnsplichtige akkers, gelegen in het goed Houthem in de heerlijkheid Valkenburg, verkocht heeft aan het klooster Sint-Gerlach door de hand van Rutger, schout van de kerk van Thorn, met instemming van de kerk van Thorn, zoals rechtmatig was, op die wijze dat de kerk van Thorn de gebruikelijke dienstrechten uit die akkers zou ontvangen van het klooster Sint-Gerlach zoals ze gewoon was te krijgen van Jan en zijn voorgangers, namelijk een cijns van 21 penning en één obool Luiks te betalen op 1 oktober, waarbij van de dode hand niet meer geёist of betaald mag worden dan de dubbele cijns, namelijk 43 penning. Het klooster Sint-Gerlach heeft uit de maagden die God daar dienen jonkvrouwe Clementia van Geilenkirchen gekozen, die de voornoemde goederen uit de hand van de abdis van Thorn en haar schout Rutger heeft ontvangen, op voorwaarde dat het klooster Sint-Gerlach niet gehouden wordt de dode hand van deze goederen te betalen aan de kerk van Thorn indien Clementia in de loop der tijd, uit verlangen naar een meer volmaakt leven, in een strenger klooster is ingetreden óf wanneer zij door de gemeenschap van het klooster voor de stichting van een nieuw klooster met medezusters naar een andere plaats is overgeplaatst, maar pas wanneer de kerk van Thorn haar dood met volledige zekerheid zal vernemen door een betrouwbare mededeling.
De kerk van Thorn heeft hiermee ingestemd en bezegeld.
Gedaan in 1232.
Getuigen waren: Alard van Haasdal en zijn zoon Hendrik, Gozewijn van Berg en zijn zoon Adam, in aanwezigheid van de kerk, schepenen en cijnsplichtigen die tot het goed Houthem behoren en in het bijzijn van verschillende andere personen van aanzien.
Nadere toelichting
Lees meerBeoorkond wordt dat Jan Gruszere met instemming van de Onze-Lieve-Vrouwekerk te Thorn door de hand van Rutger, schout van Thorn, cijnsplichtige akkers te Houthem in de heerlijkheid Valkenburg heeft verkocht aan het klooster Sint-Gerlach (te Houthem) en dat jonkvrouwe Clementia van Geilenkirchen, non aldaar, deze uit handen van de abdis en de schout van Thorn ontvangen heeft op voorwaarde dat het klooster Sint-Gerlach bij haar uittreding om een nieuw klooster te stichten, de dode hand pas zal betalen aan Thorn na erkenning van haar dood door Thorn.
Origineel
A. Maastricht, RHCL, toegangsnr. 14.D003, archief klooster Sint-Gerlach te Houthem, inv. nr. 39, reg. nr. 12.
Aantekeningen op achterzijde: 1° door laatste kwart 14e-eeuwse hand: G j. – 2° door 17e-eeuwse hand: 1232. – 3° door 18e-eeuwse hand: Num. 77.
Bezegeling: één uithangend bevestigd zegel, dat aangekondigd is, namelijk: S1 van Hildegonde, abdis van Thorn, van witte was, beschadigd. Voor een beschrijving en afbeelding van S1, zie Venner, ‘Zegels klooster Sint-Gerlach’, 156.
Afschriften
B. 1287 augustus 9, Maastricht, RHCL, toegangsnr. 01.187A, archief Vrije Rijksheerlijkheid Thorn, inv. nr. 69, door Willem, proost van Sint-Gerlach te Houthem, naar A. – C. 1735, Maastricht, RHCL, toegangsnr. 14.D003, archief klooster Sint-Gerlach te Houthem, inv. nr. 1 (cartularium) = Privelegien ende register der obligatien en andere erffcontracten des adelijcken cloosters van St. Gerlach, p. 123-124, onder de rubriek: Renuntiatio ecclesie Thorensis de uno et viginti denariis Leodiensibus super agris in Houthem, en in de marge: Num. 77, met opgave van één bezegelingsplaats, naar A.
Uitgave
a. Franquinet, Beredeneerde inventaris St. Gerlach, IV, 6-7, nr. 4, naar A (gedateerd 1232).
Regesten
Habets, Archieven Thorn, 12, nr. 12 (gedateerd 1232). – Haas, Inventaris Sint Gerlach, 68-69, reg. nr. 4 (gedateerd 1232). – Idem, Chronologische lijst, 41, reg. nr. 76 (gedateerd 1232).
Datering
Aangenomen is dat de bisschoppen van Luik omstreeks 1230 overgegaan zijn van kerststijl naar paasstijl en dat de religieuze instellingen in het bisdom dit pas enige tijd later hebben gevolgd, zie Camps, ONB I, XXI. Bijgevolg is voor de datering van onderhavige oorkonde het gebruik van de kerststijl verondersteld. De terminus ante quem wordt bepaald door de vijfde indictie, die bij de indictio Bedana ingaat op 24 september 1232.]
Partner
Spender