Ein Überblick über alle Urkunden
Nummer 34
Arnoud, priester en vicaris van de kerk van Oeteren, maakt bekend dat hij op de volgende wijze zijn testament opstelt omdat hij het voornemen heeft om als kruisvaarder overzee te gaan: al zijn erfgoederen in de parochie van Oeteren schenkt en draagt hij als eeuwige gift voor de ene helft over aan abdis en convent van de abdij van Thorn en voor andere aan abdis en convent van de Onze-Lieve-Vrouweabdij van Oeteren, met uitzondering van een jaarcijns van vier kapoenen die hij eerder vrij en absoluut met alle recht geschonken heeft aan de abdis van Thorn, in aanwezigheid van de schepenen van Oeteren en verscheidene andere personen. Het vruchtgebruik van die goederen te Oeteren schenkt en draagt hij als eeuwige gift over aan zijn kind Jan, zolang die leeft, met al zijn andere roerende goederen volgens de hieronder geschreven voorwaarden. Ten behoeve hiervan heeft hij volgende personen als executeur-testamentair aangesteld: Jan van Elen, deken van Maaseik, Frederik, priester van Gruitrode, en Michael van Rothem, bloedverwant van Arnoud. Arnoud wil en bepaalt dat zij zich de roerende goederen onmiddellijk toeëigenen en de opbrengsten van de goederen innen, zolang Jan leeft, en deze aan hem uitkeren. Ook moeten ze hem naar de scholen doen gaan en hem op hun beurt uit de genoemde goederen het noodzakelijke toekennen, zolang hij zich goed en fatsoenlijk gedraagt en zich houdt aan het oordeel, de bepaling en wil van de executeurs, omdat het Arnouds hoogste verlangen is dat Jan ordesgeestelijke wordt. Indien Jan zich minder goed en eervol zou willen houden en zich kwaadaardig begint te gedragen, zodanig dat hij zich niet aan het oordeel, de bepaling en wil van de executeurs houdt noch hen terwille is, dan zullen de abdissen en conventen van Thorn en Oeteren aan Jan tien mark Luiks geven. En Arnoud wil dat beide kloosters hiermee gekweten zijn van verdere uitgaven aan Jan en dat zij zich de genoemde goederen, door Arnoud aan Jan gelegateerd, zullen toeëigenen en er geheel vrij hun wil mee doen. Wanneer Jan komt te overlijden, dan zullen de executeurs de goederen die Arnoud aan Jan gelegateerd heeft, voor het zielenheil van Arnoud en zijn ouders aanwenden ten bate van vrome en goede zaken. Bovendien wil Arnoud dat de executeurs niets van de voorafgaande zaken zullen doen of bepalen zonder de abdis van Thorn, wie het te zijner tijd ook zal zijn, en dat zij zich zullen houden aan alles wat door de abdis in alle voorgenoemde zaken is bepaald als hun meerdere. Aangezien het legaat, testament of schenking dat Arnoud eerder voor de schepenen van Oeteren had opgesteld minder goed was en ten nadele van zijn zielenheil, heeft hij na advies het gebruik van de goederen voor de genoemde schepenen in de kerk van Oeteren herroepen en herroept het voor het altaar van de genoemde kerk en wil dat dit tegenwoordig testament ongeschonden wordt nageleefd.
Arnoud heeft aan de abdis van Thorn en de executeur-testamentairs gevraagd om deze oorkonde samen met hem te bezegelen en de last van dit testament op zich te nemen. Guda, abdis van Thorn, en de executeurs hebben hieraan gehoor gegeven en de oorkonde bezegeld.
Gedaan en gegeven op 4 mei 1270.
Arnoud, priester en vicaris van de kerk van Oeteren, schenkt bij testament zijn erfgoederen in de parochie van Oeteren gelijkelijk aan abdis en convent van de abdij van Thorn en aan abdis en convent van de Onze-Lieve-Vrouweabdij te Oeteren, met uitzondering van een jaarlijkse cijns van vier kapoenen, eerder geschonken aan de abdis van Thorn, en van het vruchtgebruik van die goederen en zijn roerende goederen, die hij overdraagt aan zijn zoon Jan. Tevens stelt hij een aantal personen aan als executeur-testamentair.
Origineel
A. Maastricht, HCL, toegangsnr. 01.187A, archief Vrije Rijksheerlijkheid Thorn, inv. nr. 46. Beschadigd met tekstverlies.
Aantekeningen op de achterzijde: 1o door 15e-eeuwse hand: Nederoeteren. – 2o door 17e-eeuwse hand: Testamentum cuiusdam pastoris de Nederoeteren qui legavit medietatem suorum bonorum abbatie et aliam medietatem capitulo, 1270. – 3o door 17e-eeuwse hand: O doorgestreept, I.
Bezegeling: vijf bezegelingsplaatsen (met uithangende restanten van de perkamenten zegelstaarten), vermoedelijk voor de aangekondigde zegels (LS1, LS2, LS3, LS4 en LS5).
Uitgave
Niet eerder uitgegeven.
Regesten
Franquinet, Beredeneerde inventaris Thorn, 41-42, nr. 28. – Habets, Archieven Thorn, 38, nr. 46. ‒ Haas, Chronologische lijst, 63, nr. 152.
Tekstuitgave
Het onderscheid tussen c en t is niet goed zichtbaar.
Ontstaan
Deze oorkonde is gemundeerd door een scriptor uit de abdij van Thorn, die werkzaam was in de periode 1262 tot en met 1273. Voor de lokalisering van deze scriptor, zie Collectie Thorn, nr. 17.
Nummer 34
Paus Innocentius deelt mee dat abt en convent van het augustijnerklooster Kloosterrade, gelegen in het bisdom Luik, met instemming van de bisschop van Luik de kloosterzusters van Kloosterrade en die van Scharn, die tot dezelfde orde behoren, in volle recht naar het klooster van Sinnich hebben overgebracht, waar deze des te beter de Heer onder de gehouden regel zullen kunnen dienen, nadat ook een aantal goederen van de abdij voor hun levensonderhoud is toegewezen.
De paus stemt hier op verzoek van abt en convent mee in en bevestigt dit met deze oorkonde.
Gegeven te Lyon, op 13 september 1246.
Paus Innocentius IV bevestigt de overbrenging van de kloosterzusters van Kloosterrade en Scharn naar Sinnich en de toewijzing van goederen voor hun levensonderhoud.
Origineel
A. Maastricht, HCL, toegangsnr. 14.D004, archief abdij Kloosterrade, inv. nr. 1703.
Uitgave
a. Polak en Dijkhof, Oorkondenboek Kloosterrade, 182-184, nr. 92, naar A.
Nummer 35
De officiaal van het hof van Luik maakt bekend dat hij het ondergeschreven testament door middel van een afschrift op d.d. 7 juni 1289 heeft gezien en gelezen in deze woorden:
− − − (hierna volgt de tekst van Collectie Sint-Gerlach nr. 34).
Gegeven door middel van een afschrift onder het zegel van het hof van Luik, op 7 juni 1289.
Jan van Thorn door een afschrift.
De officiaal van het hof van Luik vidimeert het testament van Goblio van Schinnen, kanunnik van Sint-Pieter te Luik, d.d. 1288.12.01.
Origineel
A. Maastricht, RHCL, toegangsnr. 14.D003, archief klooster Sint-Gerlach te Houthem, inv. nr. 96, reg. nr. 27.
Aantekeningen op achterzijde: 1o door laatste kwart 14e-eeuwse hand: I II. – 2o door 15e-eeuwse hand: Testamentum. – 3˚ door 17e-eeuwse hand: 1288. – 4˚ door 18e-eeuwse hand: Num. 91.
Bezegeling: één bevestigingsplaats voor het afhangend zegel van het hof van Luik, dat aangekondigd is (SD1).
Afschrift
B. (ca. 1736) Maastricht, RHCL, toegangsnr. 14.D003, archief klooster Sint-Gerlach te Houthem, inv. nr. 1 (cartularium) = Privelegien ende register der obligatien en andere erffcontracten des adelijcken cloosters van St. Gerlach, p. 137-139, onder de rubriek: Testamentum domini Goblionis de Schine in quo monasterio sancti Gerlaci legat certa bona in Heeke, en in de marge: Num. 91, met opgave van één bezegelingsplaats, naar A.
Uitgave
Niet eerder uitgegeven.
Regesten
Haas, Inventaris Sint Gerlach, 78, reg. nr. 27. – Idem, Chronologische lijst, 86, nr. 229.
Ontstaan
Onderhavige oorkonde is door dezelfde hand geschreven als de door de officiaal uitgevaardigde oorkonde in 1290, zie infra nr. 36. Derhalve kan de scriptor waarschijnlijk gesitueerd worden in het milieu van het hof van Luik. Het schrift vertoont ook zeer sterke verwantschap met de oorkonde, in 1290 uitgevaardigd door proost en convent van Sint-Gerlach, zie infra nr. 37.
Tekstuitgave
Het onderscheid tussen c en t is niet goed zichtbaar.
Nummer 35
Engelbert van Isenburg, aartsdiaken van Luik, maakt bekend dat wijlen meester Reinier, scholaster in Tongeren en provisor in geestelijke zaken van Hendrik, bisschop van Luik, op speciaal bevel van de bisschop het klooster van Thorn heeft gevisiteerd en heeft bepaald dat de abdis van Thorn, of zij die dat te zijner tijd zal zijn, in de parochiekerk van Baarle, waarvan de collatie en presentatie tot op heden ongestoord toekwam aan de abdis en in welke kerk nagenoeg nooit een pastoor persoonlijk een bediening heeft uitgeoefend, met instemming van kanunniken en kloosterzusters van Thorn een pastoor aanstelt als de kerk vrijkomt, die daar de zielzorg verricht en er persoonlijk woonachtig is en er de diensten uitoefent. En dat niemand in die kerk wordt aangesteld dan een priester ofwel iemand er vanaf de dag van zijn aanstelling binnen één jaar wil, kan en verplicht is woonachtig te zijn, en dat de priester niets ontvangt van zijn pastoorsambt totdat hij zijn priesterwijding ontvangen zal hebben. Engelbert heeft daarom als aartsdiaken en degene die de onmiddellijke rechtsmacht heeft over de kerk van Baarle deze gemaakte verordeningen goedgekeurd. Bovendien bepaalt hij met instemming van abdis, kanunniken en kloosterzusters van Thorn én met die van Gozewijn, pastoor van Baarle, het volgende over de vruchten van de kerk van Baarle: Gozewijn en zijn opvolgers zullen voor eeuwig de kleine tiend van Baarle en Mierlo verwerven, de inkomsten van de voornoemde altaren met de hoofdcijns en eveneens de grond die tot het bezit behoort van de kerk van Baarle en die geschat wordt op vijf bunder. Bovendien bepaalt Engelbert dat alle tienden die de pastoors gewoon waren te ontvangen in de kerken van Baarle en Mierlo vanwege de geringe omvang van de prebenden van de kanunniken en kloosterzusters van Thorn, integraal zullen worden afgestaan ter vermeerdering van deze prebenden. De abdis van Thorn zal in elk geval uit de tienden die haar en haar kerk in Baarle en Mierlo toebehoren, ieder jaar twaalf sister betalen aan Gozewijn, pastoor van Baarle, en zijn opvolgers, ook indien toevallig niets of weinig van de genoemde tienden komt; de helft daarvan zal tarwe en de helft gerst zijn, Antwerpse maat, waarvan de helft van de genoemde sisters te leveren is met Allerheiligen en de andere helft met Lichtmis daaropvolgend. Ook wil Engelbert dat de gehele tienden van de abdis en de kerk van Thorn die zij bezitten in de kerken van Baarle en Mierlo voor eeuwig verplicht zullen zijn tot betaling van de genoemde twaalf sister aan Gozewijn en zijn opvolgers. Hij bepaalt ook dat elke pastoor van Baarle plechtig zal zweren dat hij het genoemde deel zonder vermindering zal ontvangen en tot zijn gebruik aanwenden. En als hij toevallig elders beneficiant zou zijn van een beneficie met een verplichting tot residentie, dan zal hij daarvan terstond na het verwerven van de huidige aanstelling vrijwillig afstand doen. De pastoor van Baarle zal in de toekomst over zijn rechten en die van de aartsdiaken verantwoording afleggen aan de bisschop van Luik, aan Engelbert, de huidige aartsdiaken, en aan zijn opvolgers, en aan de deken.
Engelbert heeft bezegeld, samen met abdis en convent van Thorn, evenals Gozewijn; zij stemmen allen in met de bovenstaande bepalingen.
Gedaan en gegeven op 15 mei 1270.
Engelbert van Isenburg, aartsdiaken van Luik, hecht zijn goedkeuring aan de bepalingen die wijlen meester Reinier, scholaster in Tongeren en provisor in geestelijke zaken van Hendrik III, bisschop van Luik, na zijn visitatie van de abdij van Thorn had vastgesteld inzake de kerk van Baarle en voegt daar nieuwe bepalingen betreffende de inkomsten van de kerk van Baarle aan toe. Abdis en convent van de abdij van Thorn en Gozewijn, pastoor van Baarle, hechten hier hun goedkeuring aan en bezegelen mede.
Origineel
[A]. Niet voorhanden.
Afschrift
B. eerste helft 15e eeuw, Maastricht, HCL, toegangsnr. 01.187B, archief Vrije Rijksheerlijkheid Thorn, inv. nr. 1628 (voorheen cartularium nr. 1) = Cartularium abbatiae imperialis Thorensis, 966-1600, p. 162-164 (oude fol. 85v-86v), onder de rubriek: Approbatio premisse incorporationis sive ordinationis ecclesie de Baerll de consensu pastoris per archidiaconum loci facta, en De ecclesia de Baerle, geauthenticeerd afschrift door S. van Neeroeteren, naar [A].
Uitgave
a. Dillo-Van Synghel, ONB II, 444-446, nr. 1096, naar B.
Samenhang
Voor de oorkonde van de bisschop van Luik, waarin hij na de visitatie door meester Reinier de bepalingen ten aanzien van de kerk van Baarle vastlegt, alsmede voor de bekrachtiging hiervan door de abdis van Thorn, zie Collectie Thorn, nrs. 17 en 19.
Nummer 35
Pieter, kardinaal-diaken van St.-Gregorius ad Velum Aureum en pauselijk legaat, keurt het verzoek van abt en convent van Kloosterrade goed om het aantal kanunniken vast te stellen op ten hoogste veertig, zoals na overleg in het klooster terecht is ingeschat en onder ede is vastgesteld, en bekrachtigt dit met deze oorkonde, tenzij het vermogen zo zeer aangewassen zou zijn dat het aantal personen moet worden vermeerderd, steeds met behoud van het gezag van de Heilige Stoel.
Gegeven in het legerkamp voor Aken, op 29 juli 1248.
Pieter, kardinaal-diaken van St.-Georgius ad Velum Aureum en pauselijk legaat, keurt goed en bevestigt dat het aantal kanunniken te Kloosterrade wordt bepaald op hooguit veertig.
Origineel
A. Maastricht, HCL, toegangsnr. 14.D004, archief abdij Kloosterrade, inv. nr. 689. De tekst is sterk verbleekt, maar was blijkens een afschrift uit ca. 1690 destijds nog goed te lezen.
Uitgave
a. Polak en Dijkhof, Oorkondenboek Kloosterrade, 188-189, nr. 97, naar A.
Teksteditie
Een groot deel van de tekst is verbleekt en daardoor zeer slecht leesbaar. De onleesbare tekstgedeelten zijn tussen teksthaken aangevuld naar een eind-17e-eeuws afschrift, zie de uitgave van Polak en Dijkhof.
Nummer 36
De officiaal van het hof van Luik maakt bekend dat de procurator van de religieuze personen, namelijk proost en convent van de zusters van het premonstratenzerklooster Sint-Gerlach, in het bisdom Luik, handelend in naam van zijn volmacht en voor diezelfde religieuzen, uit hoofde van het permanent gezag van dit bisdom ten overstaan van hem een rechtszaak heeft aangespannen tegen Jan van Meer en diens echtgenote Oda uit Maastricht en verklaart dat de procurator in naam van het klooster de volgende vordering tegen Jan en Oda heeft voorgelegd:
Aan de officiaal zegt voor u in rechte: de procurator van proost en convent van de zusters van het premonstratenzerklooster Sint-Gerlach, in het bisdom Luik, als gevolmachtigde en ten behoeve van de kloosterzusters, tegen Jan van Meer en zijn echtgenote Oda, wettige zuster van wijlen Godfried Kenterken van Maastricht:
weliswaar komt uit hoofde van Jutta, wettige zuster van wijlen Godfried Kenterken, non van vrije status en geprofest in het klooster van de voornoemde religieuzen, de ene helft van de onroerende goederen van wijlen Godfried Kenterken, die voor zover het deze onroerende goederen betreft overleden is zonder testament na te laten, toe aan deze religieuzen, en komt de andere helft toe aan Oda en aan Jan, haar echtgenoot, uit hoofde van zijn vrouw Oda, en zijn die goederen wettig op hen vererfd, toch hebben Oda en Jan geweigerd om tot een verdeling van de goederen over te gaan met de religieuzen en de goederen met het klooster te verdelen, weigeren ze dat nog steeds en hebben ze met nog minder recht verhinderd en verhinderen ze dat de religieuzen het bezit van de helft van de genoemde goederen verwerven, terwijl toch overduidelijk aan diezelfde religieuzen door de Heilige Stoel is toegestaan dat zij bezittingen en andere roerende en onroerende goederen die vrije vrouwen onder de monialen en conversen, die gevlucht zijn voor de wereld en in het klooster het habijt van religieuzen hebben aangenomen, erfrechtelijk toegevallen zijn of op enige andere wettige wijze, dat zij die goederen mogen vragen, ontvangen en ook behouden nadat zij in het klooster hun kloostergelofte hebben gedaan.
Daarom vraagt de procurator om de genoemde beklaagden uit naam van de genoemde religieuzen of voor de religieuzen zelf te veroordelen en hen te dwingen om tot de verdeling van de genoemde goederen met de religieuzen over te gaan en de goederen met de religieuzen te delen; ofwel dat de officiaal de genoemde goederen onder diezelfde partijen verdeelt of doet verdelen en de helft van de genoemde goederen aan de religieuzen zal toewijzen en dat hij de gedaagden hiertoe zal veroordelen en zal dwingen dat zij de religieuzen toestaan om de helft van de genoemde goederen te verwerven, die uit hoofde van de genoemde verdeling aan hen toekomt, op grond van de voornoemde redenen; en de procurator vraagt om de genoemde gedaagden uit naam van de genoemde religieuzen of ten gunste van de religieuzen zelf te veroordelen in de onkosten die gedaan zijn en nog gedaan zullen worden, waarbij hij de officiaal verzoekt om het voorafgaande voor zover het recht strekt zo veel mogelijk met de voorafgaande zaken van de rechtszaak in bijzijn van rechtschapenen als waar te doen erkennen.
Dit zegt en vraagt de procurator, zich het recht voorbehoudend om zaken toe te voegen, weg te laten enz., verklarend dat hij bevoegd is in de voorgaande zaken die hij zal bewijzen.
Nadat het geschil over de genoemde vordering tussen deze partijen wettig aanhangig is gemaakt, valselijk handelen is afgezworen, door proost en procurator hun argumenten en door de echtelieden hun antwoorden daarop naar voren zijn gebracht, getuigen door de procurator zijn voorgebracht en op het gezag van de officiaal in wettige vorm toegelaten, gehoord, zorgvuldig onderzocht, op schrift gesteld en passend bekend gemaakt, een afschrift ervan aan de echtelieden gegeven en hun een dag is toegewezen om zich te verweren tegen de getuigen en hun verklaringen, hebben de echtelieden de zaak als volgt voorgelegd:
De officiaal: het is passend dat Jan van Meer en zijn vrouw Oda moeten worden bevrijd van de vordering van de procurator van proost en convent van de zusters van Sint-Gerlach, handelend als procurator, ten overvloede stellen Jan en zijn vrouw dat volgens de gewoonte en wet van de hoven waar de goederen, genoemd in de vordering van de procurator, onder ressorteren en van afhangen, uit de erfenis van wijlen Godfried Kenterken aan Jan en Oda zijn toegevallen. En indien er getuigen zijn, geproduceerd door de procurator, die zeggen dat de helft van de genoemde goederen vanwege Jutta, zuster van Oda, zijn toegevallen aan de religieuzen, dan zijn dit valse getuigen en door dit te zeggen leggen ze een valse getuigenis af. Want volgens de voornoemde gewoonte en wet, door middel waarvan geoordeeld moet worden over de eigendom van de genoemde goederen en over de inhoud van de genoemde vordering, zijn de genoemde goederen in hun geheel aan Jan en Oda toegevallen vanwege Oda, die in de wereld gebleven is, en Jan en Oda hebben vanwege Oda de genoemde goederen van Godfried in hun geheel geërfd.
En daarom hoeven Jan en Oda niet te doen wat de procurator van hen eist. Om deze en andere redenen die de officiaal inzicht verschaffen, vragen Jan en Oda dat zij vrijgesproken worden van de eis van de genoemde procurator en dat de procurator en zijn heren veroordeeld worden in de wettige kosten, met name omdat het bovenstaande algemeen bekend is in de plaatsen waar de genoemde goederen liggen en omdat de procurator zelf geen oorkonden heeft voorgelegd om zijn eis te bewijzen, en evenmin iets bewezen heeft uit de genoemde oorkonden. En Jan en Oda bieden aan om het voorafgaande te bewijzen ofwel daaruit hetgeen voldoende is voor hun stelling.
En zo is het geschil over het voorafgaande gelijkelijk door beide partijen wettig aanhangig gemaakt, zijn de standpunten van de echtelieden vastgesteld en de antwoorden van de proost en procurator daarop gegeven, zijn de getuigen die door de echtelieden naar voren waren gebracht, gepresenteerd en in vorm van recht ontvangen, gehoord en onderzocht en hun verklaringen schriftelijk vastgelegd en naar behoren openbaar gemaakt, zijn zekere oorkonden en privileges door de procurator ter onderbouwing van zijn doel in de genoemde zaak in de vorm van bewijs voorgelegd, zijn uiteindelijk de genoemde echtelieden onverwijld gedaagd bij de officiaal te Luik op een zekere dag om tegen de procurator in genoemde zaak te concluderen met de vereiste en gebruikelijke dagvaarding.
En omdat diezelfde echtelieden op de genoemde dag niet gekomen zijn, maar op verlies van rechten afwezig waren, de procurator aanwezig was, wachtte zolang hij verplicht was en in de genoemde zaak, voor zover het aan hem lag, geconcludeerd heeft en met aandrang verzocht om in deze zaak verder te procederen, zijn de echtelieden daarna definitief gedaagd bij de officiaal te Luik in aanwezigheid van de procurator als tegenpartij op woensdag na Driekoningen, op het uur van de priem, om te horen wat het recht ofwel de definitieve uitspraak in de genoemde zaak zal zijn, met de verplichte en gebruikelijke dagvaarding.
Toen op de genoemde dag de genoemde echtelieden niet gekomen zijn en met verlies van rechten afwezig waren, de voornoemde procurator persoonlijk aanwezig was, wachtte zolang als hij verplicht was, met aandrang aan de officiaal gevraagd heeft om het recht ofwel de definitieve uitspraak in de genoemde zaak uit te spreken, heeft de officiaal zoals rechtens vereist verklaard dat de echtelieden Jan en Oda zich schuldig hebben gemaakt aan minachting van de rechtsgang, met raad van rechtsgeleerden, en nadat alle handelingen rechtens waren gedaan, heeft hij de helft van de onroerende goederen die van wijlen Godfried Kenterken waren, waarvan melding is in de genoemde vordering, toegewezen aan de religieuzen en Jan en Oda in zijn definitief vonnis veroordeeld tot de verdeling van de goederen met de religieuzen en bepaald dat zij de genoemde goederen met de religieuzen zullen verdelen en aan hen zullen toestaan om het bezit van de helft van de genoemde goederen, die door de voornoemde verdeling aan hen toekomt, te verwerven, daarbij de beklaagden veroordelend in de gerechtskosten die de religieuzen hiervoor hebben gedaan, waarbij de schatting van die kosten voorbehouden blijft aan de officiaal.
Bezegeld met het zegel van het hof van Luik.
Gegeven op 12 januari 1289.
Voortgezet door ons vanaf donderdag.
En Mat[ri]fardus voor de officiaal.
De officiaal van het hof van Luik doet uitspraak in een proces tussen proost en convent van Sint-Gerlach (te Houthem) enerzijds en Jan van Meer en zijn echtgenote Oda uit Maastricht anderzijds inzake de aanspraak die het klooster maakt op de helft van de nalatenschap van Godfried Kenterken uit Maastricht, broer van Oda en van Jutta, non van Sint-Gerlach, en hij wijst de helft van de goederen toe aan het klooster.
Origineel
A. Maastricht, RHCL, toegangsnr. 14.D003, archief klooster Sint-Gerlach te Houthem, inv. nr. 98, reg. nr. 26.
Aantekeningen op de achterzijde (slechts onder kwartslamp leesbaar): 1o door 13e-eeuwse hand: Est Mat[ri]fardus, per manum domini Iohannis de Doirne sigilletur et michi reddatur quia opportet quod scribatur manu me (sic) et tunc signabitur ista per copiam. – 2o door 18e-eeuwse hand: Sententia lata 1289 per quam religiosi pr[***] possunt [***] immobilia.
Bezegeling: één bevestigingsplaats voor het dubbel doorgestoken, aangekondigde zegel van het hof van Luik (SD1).
Afschrift
Niet voorhanden.
Uitgave
Niet eerder uitgegeven.
Regesten
Franquinet, Beredeneerde inventaris St. Gerlach, IV, 29-30, nr. 25 (gedateerd 1289 januari 13). − Haas, Inventaris Sint Gerlach, 77, nr. 26 (gedateerd 1289 januari 13). − Idem, Chronologische lijst, 85, reg. nr. 226 (gedateerd 1289 januari 13).
Datering
Het gebruik van paasstijl in het bisdom Luik is verondersteld, zie Camps, ONB I, XXI, en Dillo en Van Synghel, ONB II, XVII.
Ontstaan
Onderhavige oorkonde is door dezelfde hand geschreven als de door de officiaal uitgevaardigde oorkonde in 1289, zie infra nr. 35. Derhalve kan de scriptor waarschijnlijk gesitueerd worden in het milieu van het hof van Luik. Het schrift vertoont ook zeer sterke verwantschap met de oorkonde, in 1290 uitgevaardigd door proost en convent van Sint-Gerlach, zie infra nr. 37.
Tekstuitgave
Het onderscheid tussen c en t is niet goed zichtbaar.
Nummer 36
Abdis en convent van de abdij van Thorn treffen een regeling met Marsilius, vader van Gerard Bec van Übach, inzake de ontgonnen grond van de hoeve te Übach. (Deperditum)
Origineel noch afschrift voorhanden.
Vermelding
Deze oorkonde is bekend uit de dispositio van de oorkonde d.d 19 februari 1272 van Michael, kanunnik van het Onze-Lieve-Vrouwekapittel te Maastricht, en Godfried Bec van Übach (zie Collectie Thorn, nr. 37), alwaar onderhavige oorkonde wordt vermeld: pronuntiamus quod dictus Gerardus infra dominicam Invocavit me ad certum diem reddet domine abbatisse et conventui de Thoren litteram quam dederant ipsi abbatissa et conventus patri suo, Marsilio, super cultura curie ipsarum in Vbach, sigillis dictorum abbatisse et conventus sigillatam.
Uitgave
Niet eerder uitgegeven.
Samenhang
Voor de uitspraak in het geschil tussen abdis en convent van Thorn en Gerard Bec van Übach inzake de hoeve, akkers en gebouwen van de abdij te Übach, zie Collectie Thorn, nr. 37.
Nummer 36
Koenraad, aartsbisschop van Keulen en aartskanselier van Italië, maakt bekend dat abt en convent van Kloosterrade novale tienden hebben te Lommersum en elders in het bisdom, waarvan hij het recht zou kunnen opeisen. Ook zijn er enkele ridders, zoals Christiaan van Ottenheim, en anderen die weliswaar over de bebouwde akkers de tienden aan de abdij betalen, maar die weigeren novale tienden te betalen over de gronden die zij naar eigen zeggen zelf hebben ontgonnen en tegen wie Koenraad feitelijk of rechtens zou kunnen optreden. Omwille van de toewijding door de abdij aan Koenraad en zijn kerk én omdat hij wil dat de abdij een vergoeding krijgt voor de schade die men bij de oorlogen van de Keulse kerk heeft geleden, heeft Koenraad inzake beide voornoemde tienden afstand gedaan van elk recht dat hem zou kunnen toevallen en heeft hij de tienden geheel en onvoorwaardelijk aan de abdij Kloosterrade afgestaan om ze eeuwig zonder enige tegenspraak te bezitten.
Koenraad heeft bezegeld.
Gegeven en gedaan in het legerkamp voor Aken, [tussen 4 mei en 18 oktober] 1248.
Koenraad, aartsbisschop van Keulen, doet ter leniging van de schade ten gevolge van de Keulse oorlogen ten gunste van de abdij Kloosterrade afstand van zijn rechten op de novale tienden te Lommersum en elders in het diocees en op de novale tienden, die sommige ridders zoals Christiaan van Ottenheim aan de abdij weigeren te betalen.
Origineel
A. Maastricht, HCL, toegangsnr. 14.D004, archief abdij Kloosterrade, inv. nr. 806.
Uitgave
a. Polak en Dijkhof, Oorkondenboek Kloosterrade, 189-190, nr. 98, naar A.
Nummer 37
Proost en convent van het premonstratenzer zusterklooster Sint-Gerlach, in het bisdom Luik, berichten paus (Nicolaas IV) dat zij bij hem en bij de pauselijke curie Richald, pastoor of rector van de kerk van Orsmaal, en Robert van Millen, clericus, dragers van deze oorkonde, uit het bisdom Luik, en elk van hen met de volle aansprakelijkheid hebben aangesteld als hun ware en wettige zaakwaarnemers om te eisen, te weerspreken en voor rechters of een rechter te verschijnen en ieder soort eed te zweren in hun plaats, waarbij ze zich door één of meerdere personen in hun plaats kunnen laten vervangen als vertegenwoordiger of vertegenwoordigers met dezelfde bevoegdheid in voornoemde zaken. Zij beloven daarbij als erkend en vastliggend te houden wat hun vertegenwoordigers ofwel een van hen ofwel hun plaatsvervangers, door hen beiden dan wel door een van hen aan te stellen, namens proost en convent in voornoemde zaken zullen doen of gemeend hebben te moeten doen.
Deken en kapittel van Onze-Lieve-Vrouw te Maastricht hebben op verzoek van proost en convent van Sint-Gerlach bezegeld.
Gegeven op 7 juni 1290.
Proost en convent van het klooster Sint-Gerlach (te Houthem) berichten aan de paus (Nicolaas IV) dat zij Richald, pastoor van Orsmaal, en Robert van Millen, clericus, hebben aangesteld als hun procuratoren voor het pauselijke hof en dat deze een of meerdere plaatsvervangers mogen aanstellen met dezelfde bevoegdheid.
Origineel
A. Maastricht, RHCL, toegangsnr. 14.D003, archief klooster Sint-Gerlach te Houthem, inv. nr. 5, reg. nr. 28.
Aantekeningen op de achterzijde: 1˚ door eind 13e-eeuwse hand: Prepositus et conventus monasterii sancti Gerlaci. – 2˚ door 17e-eeuwse hand: 1290.
Bezegeling: één bevestigingsplaats, vermoedelijk voor het aangekondigde zegel van deken en kapittel van Onze-Lieve-Vrouw te Maastricht (LS1).
Afschrift
Niet voorhanden.
Uitgave
Niet eerder uitgegeven.
Regesten
Franquinet, Beredeneerde inventaris St. Gerlach, IV, 30, nr. 26. – Haas, inventaris Sint Gerlach, 78, reg. nr. 28. – Idem, Chronologische lijst, 88, reg. nr. 235.
Ontstaan
Het schrift van onderhavige oorkonde vertoont zeer sterke verwantschap met de twee oorkonden van de officiaal van het hof van Luik, die door eenzelfde scriptor gemundeerd zijn, zie infra nrs. 35 en 36.
Nummer 37
Michael, kanunnik van de Onze-Lieve-Vrouwekerk te Maastricht, en Godfried Bec maken bekend dat er een geschil was ontstaan tussen abdis en convent van Thorn enerzijds en Gerard, broer van Godfried Bec, anderzijds over de hoeve te Übach en over de akkers en gebouwen van die hoeve die van abdis en convent van Thorn zijn, alsmede over vele andere, van beide kanten daarover voorgelegde betwistingen. Op aansporing van eerbare mannen hebben abdis en convent de beslissing als scheidsrechters of bevriende bemiddelaars toevertrouwd aan Michael, en Gerard heeft dit toevertrouwd aan zijn broer Godfried, op een boete van dertig mark, te geven door de afwijzende partij ten gunste van de partij die de uitspraak naleeft. Michael en Godfried oordelen na het horen van de daarover voorgelegde argumenten en het raadplegen van eerbare personen als scheidsrechters dat Gerard vóór de eerste zondag van de vasten de oorkonde met de zegels van abdis en convent, die zij aan diens vader Marsilius hadden gegeven over de ontgonnen grond van de hoeve te Übach, aan abdis en convent zal overdragen. Niettemin zal Gerard in aanwezigheid van ministerialen en schepenen te Übach afstand doen van ieder recht dat hij had of kon hebben op de genoemde hoeve en hij zal zijn moeder Helka, zijn broers en zusters eraan houden dat ze, indien ze op de genoemde hoeve recht hadden of schenen te hebben, hiervan vrij en ongebonden afstand zullen doen, zodat abdis en convent van Thorn met de genoemde hoeve en alles wat erbij hoort naar eigen inzicht kunnen handelen zonder enige tegenspraak. Bovendien zal Gerard afstand doen van alle recht dat hij had op de hoeve Kedelmar, gelegen te Übach, met het land en beheer ervan dat hij van de abdis hield. Gerard zal zich hiermee geenszins bemoeien, tenzij ten gunste en op wens van de abdis van Thorn. Bovendien zullen Gerard, zijn moeder, broers en zusters afzien van iedere actie en betwisting die ze probeerden te hebben om welke reden dan ook tegen abdis en convent. En abdis en convent zullen aan Gerard vóór de eerste zondag van de vasten twaalf mark Akens geven en op 1 oktober eerstvolgend achttien mark. Evenzo zal bij de volgende oogst het door Gerard gezaaide winterkoren naar de hoeve van Übach gevoerd worden en daar zal Gerard de helft van dit koren ontvangen; het stro en kaf zal op de hoeve blijven. Bovendien zal de abdis op haar inspanning en kosten zorgen dat gerechtelijk wordt uitgesproken of Gerard de functie van kok, die hem naar eigen zeggen was toegewezen door de overleden abdis, zou moeten bezitten of niet. Als hij die functie met recht bezit, zal de abdis hem toestaan om er ongestoord de voordelen van te hebben; zo niet, dan zal zij als vergoeding voor die functie jaarlijks aan Gerard, zolang hij leeft, zoveel graan en geld toewijzen, te ontvangen op haar hoeve van Übach, als hij uit deze functie zou ontvangen indien hij die met recht zou hebben bezeten. Bovendien, als Helka beweert enig recht te hebben op zes morgen, gelegen tussen het bos en de hoeve van Übach, zal door een oordeel van de ministerialen of schepenen bepaald worden óf het convent van Thorn óf Helka of haar kinderen die met meer recht zouden moeten bezitten. Bovendien kan Gerard, indien hij het wil, de graanschuur weghalen die hij op de hoeve Kedelmar gebouwd had, tenzij abdis en convent die voor vier mark Akens willen verwerven. Bovendien zal Gerard de hoeve van Übach verlaten op bevel en volgens de wil van abdis en convent en zullen abdis en convent hem niets van de genoemde gelden geven, tenzij Gerard, zijn moeder, broers en zusters eerst vrij en ongebonden afstand hebben gedaan van iedere actie, betwisting en onenigheid, door hen uit welke oorzaak dan ook tegen abdis en convent opgevat, en zij het convent vrij van schulden verklaard hebben in aanwezigheid van de ministerialen en schepenen van Übach. Indien er bovendien iets achterwege is gelaten waarover in de toekomst een betwisting zou kunnen ontstaan tussen de partijen, dan zullen Michael en Godfried daarover als scheidsrechters uitspraak doen en ze behouden zich het recht voor tot het doen van een uitspraak.
Michael heeft bezegeld. Godfried Bec, die geen eigen zegel heeft, heeft Hendrik, de voormalige deken van de Onze-Lieve-Vrouwekerk te Maastricht, gevraagd te bezegelen. De abdis van Thorn heeft bezegeld. Het convent van Thorn gebruikt het zegel van de abdis. Gerard heeft geen eigen zegel en heeft Herman, deken van de Onze-Lieve-Vrouwekerk te Maastricht, gevraagd te bezegelen.
Gegeven op 19 februari 1272.
Michael en Godfried keuren de bovengeschreven woorden goed. Gegeven zoals boven.
Michael, kanunnik van het Onze-Lieve-Vrouwekapittel te Maastricht, en Godfried Bec van Übach doen een uitspraak in het geschil tussen abdis en convent van Thorn enerzijds en Gerard Bec, broer van Godfried, anderzijds inzake de hoeve, akkers en gebouwen van de abdij te Übach.
Origineel
A. Maastricht, HCL, toegangsnr. 01.187A, archief Vrije Rijksheerlijkheid Thorn, inv. nr. 48. Zwaar beschadigd met tekstverlies.
Aantekeningen op de achterzijde: 1o door 14e-eeuwse hand: Compositio inter dominam abbatissam et conventum et Gherardum Beck. – 2o door 16e-eeuwse hand: Null[ius est valoris, 1271. – 3o door 17e-eeuwse hand: I, O.
Bezegeling: drie uithangende zegels (S1, S2 en S3) en twee bevestigingsplaatsen (LS4 en LS5), terwijl er slechts vier zegels aangekondigd zijn, namelijk van Michael, kanunnik van het Onze-Lieve-Vrouwekapittel te Maastricht, van Hendrik, voormalig deken van het Onze-Lieve-Vrouwekapittel te Maastricht, van de abdis van Thorn en van Herman, deken van het Onze-Lieve-Vrouwekapittel te Maastricht. De bewaard gebleven zegels zijn: S1 van Guda van Rennenberg, abdis van Thorn, zwaar beschadigd, van bruine was; S2 mogelijk van Herman, deken van het Onze-Lieve-Vrouwekapittel te Maastricht, zwaar beschadigd, van bruine was; S3 een niet te identificeren zegel, zwaar beschadigd, van bruine was. Voor een beschrijving en afbeelding van S1, zie Venner, ‘Zegels Thorn’, 34; voor het identificatieprobleem, een beschrijving en afbeelding van S2 en voor het niet-geïdentificeerde S3, zie Venner, ‘Zegels Thorn’, 23-24.
Uitgaven
a. Franquinet, Beredeneerde inventaris Thorn, 43-46, nr. 30 (gedateerd 1271 januari 16), naar A. – b. Habets, Archieven Thorn, 39-42, nr. 48 (gedateerd 1271 januari 16), naar a.
Regest
Haas, Chronologische lijst, 64, nr. 156.
Datering
Het gebruik van paasstijl door geestelijke instellingen in het bisdom Luik is verondersteld, zie Camps, ONB I, XXI, en Dillo en Van Synghel, ONB II, XVII.
Ontstaan en samenhang
Deze oorkonde is gemundeerd door een scriptor uit de abdij van Thorn, die werkzaam was in de periode 1262 tot en met 1273. Voor de lokalisering van deze scriptor, zie Collectie Thorn, nr. 17.
In onderhavige oorkonde wordt verwezen naar een oorkonde van abdis en convent van Thorn voor Marsilius, vader van Gerard Bec van Übach, zie Collectie Thorn, nr. 36.
Tekstuitgave
De lacunes in A zijn aangevuld naar druk a. Het onderscheid tussen c en t is slecht zichtbaar.
Nummer 37
Het kapittel van Kerpen maakt bekend dat ridder Hendrik van Strijthagen sommige goederen te Strijthagen, namelijk honderdtwintig morgen, erfrechtelijk houdt van het kapittel. Hendrik heeft deze op de vereiste wijze van het kapittel ontvangen en is persoonlijk al dertig jaar en langer in het ongestoord bezit van deze goederen. Op verzoek van Hendrik, die over deze goederen een jaarlijkse cijns van tien schelling Luiks betaalde, is dit bedrag volgens een juiste en evenredige berekening omgezet naar vijf schelling Keuls. Hendrik en zijn erfgenamen zijn gehouden deze jaarlijkse cijns van vijf schelling Keuls eeuwig te betalen op 11 november, waarbij een zodanige straf gekozen is dat in geval Hendrik of welke bezitter dan ook van de goederen de genoemde cijns niet op de verschuldigde dag betaalt, dat hij en zijn opvolgers geëxcommuniceerd worden en dat de abt van Kloosterrade of iemand die daartoe in zijn plaats de bevoegdheid heeft, hen op verzoek van de kerk van Kerpen in de kerk van Kloosterrade en in de parochie Strijthagen publiekelijk als geëxcommuniceerd af zal kondigen en als personen die moeten worden vermeden totdat voldoende genoegdoening is gegeven.
De kerk van Kerpen heeft bezegeld en de abt van Kloosterrade heeft ter bescherming van de kerk van Kerpen en op verzoek van ridder Hendrik bezegeld.
Gegeven in december 1256.
Het kapittel van Kerpen zet een jaarlijkse cijns van tien schelling Luiks, die ridder Hendrik van Strijthagen verschuldigd is aan het kapittel over 120 morgen cijnsgoed te Strijthagen, om in een jaarlijkse cijns van vijf schelling Keuls, te betalen op straffe van excommunicatie, af te kondigen door de abt van Kloosterrade.
Origineel
A. Maastricht, HCL, toegangsnr. 14.D004, archief abdij Kloosterrade, inv. nr. 1173.
Uitgave
a. Polak en Dijkhof, Oorkondenboek Kloosterrade, 209-210, nr. 110, naar A.
Teksteditie
Het onderscheid tussen o en e is in A niet altijd duidelijk.
Nummer 38
Godfried, zoon van wijlen Floriman, en Florentius, schepenen van Maastricht, oorkonden dat Hendrik van Retersbeek, gezond van lichaam en geest, uit vrije wil en ter ere van God al zijn roerende goederen en vorderingen heeft overgedragen in handen van Dirk, commandeur van het huis van de Duitse Orde van Neder-Duitsland, ten behoeve van het huis van de Heilige Maria te (Alden)biesen en de broeders daar. Daarna hebben Hendrik en de commandeur aan proost en het convent van het klooster Sint-Gerlach (te Houthem) alle schuldvorderingen, geschillen, verplichtingen en alle overige zaken kwijtgescholden, afgezien van zes mud rogge Maastrichtse maat zoals die zal zijn gegroeid aan de overzijde van de Maas, die jaarlijks op hun kosten op Sint-Andreas te Maastricht te leveren is aan de commandeur en de broeders zolang Hendrik leeft. Na het overlijden van Hendrik zal deze jaarrente vrij en geheel naar proost en convent van Sint-Gerlach terugkeren.
De commandeur en proost hebben bezegeld, samen met Godfried, zoon van wijlen Floriman, en Florentius, schepenen van Maastricht.
Gegeven en gedaan op 15 mei 1293.
Beide partijen hebben een gelijkluidende oorkonde.
Schepenen van Maastricht oorkonden dat Hendrik van Retersbeek, gezond van lichaam en geest, zijn roerende goederen en vorderingen heeft overgedragen aan Dirk, commandeur van de Duitse Orde, ten behoeve van het huis en de broeders van het huis van de heilige Maria te Aldenbiesen, op voorwaarde dat proost en convent van het klooster Sint-Gerlach (te Houthem) vrij zijn van alle schuldvorderingen, geschillen, verplichtingen en andere zaken ten aanzien van deze goederen, afgezien van een jaarlijkse lijfrente van zes mud rogge Maastrichtse maat die groeit aan de overzijde van de Maas. Proost en convent van Sint-Gerlach moeten deze lijfrente te Maastricht aan de commandeur en broeders te Maastricht voldoen zolang Hendrik leeft en deze rente zal na diens overlijden vrij en geheel naar hen terugkeren.
Originelen
A1. Maastricht, RHCL, toegangsnr. 14.D003, archief klooster Sint-Gerlach te Houthem, inv. nr. 97-1, reg. nr. 29. – Gaaf bewaard, behoudens vlekken op tekst.
Aantekeningen op de achterzijde: 1o door 16e-eeuwse hand: [...]a VI modios siliginis. – 2o door 17e-eeuwse hand: 1293. – 3o door 18e-eeuwse hand: Renuntiatio Godefridi super sex modios siliginis, 1293. – 4o door 18e-eeuwse hand: Num. 81.
Bezegeling: drie uithangend bevestigde zegels, die aangekondigd zijn, namelijk: S2 van de proost van Sint-Gerlach te Houthem, van bruine was, beschadigd. – S3 van Godfried, zoon van wijlen Floriman, schepen van Maastricht, van bruine was, beschadigd. – S4 van Florentius, schepen van Maastricht, van bruine was, beschadigd; en één bevestigingsplaats, vermoedelijk voor het aangekondigde zegel van Dirk, commandeur van de Duitse Orde (LS1). Voor een beschrijving en afbeelding van S2, S3 en S4, zie Venner, ‘Zegels klooster Sint-Gerlach’, respectievelijk 153, 163 en 164.
A2. Maastricht, RHCL, toegangsnr. 14.D003, archief klooster Sint-Gerlach te Houthem, inv. nr. 97-2, reg. nr. 29.
Aantekeningen op de achterzijde: 1o door 17e-eeuwse hand: Quitingh van renten. – 2o door 17e-eeuwse hand: 1299 (met potlood gewijzigd in 1293). – 3o door 18e-eeuwse hand: Num. 81.
Bezegeling: één uithangend bevestigd zegel, dat aangekondigd is, namelijk: S2 van de proost van Sint-Gerlach te Houthem, van bruine was, beschadigd; en drie bevestigingsplaatsen, vermoedelijk voor de aangekondigde zegels van Dirk, commandeur van de Duitse Orde, Godfried, zoon van wijlen Floriman, schepen van Maastricht, en Florentius, schepen van Maastricht (LS1, LS3 en LS4). Voor een beschrijving en afbeelding van S2, zie Venner, ‘Zegels het klooster Sint-Gerlach’, 153.
Afschrift
Niet voorhanden.
Uitgaven
a. Franquinet, Beredeneerde inventaris St. Gerlach, IV, 31-32, nr. 27, naar A1. – b. Nève, De dertiende-eeuwse schepenoorkonden, 94-95, nr. 1293.05.15 (met vertaling), naar A1 en A2.
Regesten
Haas, Inventaris Sint Gerlach, 78, reg. nr. 29. – Idem, Chronologische lijst, 95, nrs. 257 en 257a.
Ontstaan
A1 en A2 zijn geschreven door dezelfde hand. Deze scriptor is te situeren in het milieu van de Maastrichtse schepenen, aangezien deze hand in 1293 ook een schepenoorkonde voor een Maastrichtse begijn mundeerde (zie Maastricht, RHCL, toegangsnr. 14.B002A, archief kapittel van Sint-Servaas te Maastricht, 1062-1797, inv. nr. 463).
Tekstuitgave
Het onderscheid tussen c en t is niet goed zichtbaar. De lacunes in A1 zijn tussen rechte haken aangevuld naar A2.
Nummer 38
Oger van Geilenkirchen, Olf van Scharn, Kuno van Molenarken en zijn broer Reinier Hunken, ridders, maken bekend dat er onenigheid was ontstaan tussen ridder Gerard van Bircde enerzijds en abdis en convent van Thorn anderzijds over verschillende zaken en strijdpunten, die van beide zijden bekeken en voorgelegd zijn, en dat beide partijen uiteindelijk de beslissing aan hen hebben toevertrouwd als minnelijke arbiters. Omdat zij bevonden hebben dat Gerard, in alles wat hij naar voren heeft gebracht tegen abdis en convent van Thorn, duidelijk onrechtmatig heeft gehandeld, gelet op het lang van tevoren gemaakte vergelijk tussen enerzijds abdis en convent van Thorn en anderzijds Gerard, waardoor voor de ridders Oger van Geilenkirchen, Olf van Scharn en een aantal andere ridders, mannen, ministerialen en de schepenen van Übach alle onenigheid tussen partijen bijgelegd en beëindigd was in aanwezigheid en met instemming van de vrouw van Gerard en al zijn kinderen. Gerard, zijn vrouw en al zijn kinderen hebben opnieuw in aanwezigheid van deze arbiters en verscheidene andere betrouwbare mannen bij deze regeling of schikking afstand gedaan van ieder recht, elke actie, schade, schuld, betwisting en onenigheid, als zij die al zouden hebben dan wel zouden trachten te hebben, tegen abdis en convent van Thorn op grond van welke zaak dan ook, en ze hebben abdis en convent gekweten en verlost verklaard.
Ter bekrachtiging en getuigenis hiervan en opdat Gerard, zijn vrouw of een van hun kinderen of hun rechtsopvolgers later geen inbreuk zouden kunnen maken op deze regeling of beschikking of die op enigerlei wijze zouden kunnen bestrijden, hebben de scheidslieden Oger van Geilenkirchen en Olf van Scharn op verzoek van Gerard, zijn vrouw en al hun kinderen deze oorkonde bezegeld. Omdat de scheidslieden Kuno en Reinier geen eigen zegel hebben, hebben zij samen met Gerard, zijn vrouw en al hun kinderen aan ridder Kuno van Molenarken gevraagd om voor hen te bezegelen. Kuno, vader van Kuno en Reinier, heeft bezegeld.
Gedaan en gegeven op 1 augustus 1272.
Oger van Geilenkirchen, Olf van Scharn, Kuno van Molenarken en zijn broer Reinier Hunken, ridders, maken als scheidslieden bekend dat Gerard van Bircde, ridder, in zijn geschil met abdis en convent van de abdij van Thorn, samen met zijn vrouw en kinderen heeft afgezien van elke aanspraak en vordering tegen de abdij van Thorn.
Origineel
A. Maastricht, HCL, toegangsnr. 01.187A, archief Vrije Rijksheerlijkheid Thorn, inv. nr. 49.
Aantekeningen op de achterzijde: 1o door 13e-eeuwse hand: De domino Gherardo de Bircden. ‒ 2o door 17e-eeuwse hand: 1272. ‒ 3o door 17e-eeuwse hand: Compositio facta et concordia cum de presenti in memoria non est differentia. ‒ 4o door 17e-eeuwse hand: S doorgestreept, A. ‒ 5o door 18e-eeuwse hand: In hac compositione status questionis non describitur.
Bezegeling: drie bevestigingsplaatsen (met uithangende restanten van de perkamenten zegelstaarten), vermoedelijk voor de aangekondigde zegels (LS1, LS2 en LS3).
Afschriften
B. 18e eeuw, Ibidem, toegangsnr. 01.187B, archief Vrije Rijksheerlijkheid Thorn, inv. nr. 1629 = Codex of cartularium IV, 992-1762 (band notariële afschriften abdij Thorn), p. 39-40, eenvoudig afschrift. ‒ C. 18e eeuw, Ibidem, toegangsnr. 01.187A, archief Vrije Rijksheerlijkheid Thorn, inv. nr. 1629 = Codex of cartularium IV, 992-1762 (band notariële afschriften abdij Thorn), p. 41, eenvoudig afschrift, met vermelding van drie zegelplaatsen. ‒ D. laatste kwart 18e eeuw, Ibidem, toegangsnr. 01.187B, archief Vrije Rijksheerlijkheid Thorn, inv. nr. 1631, Cartularium, p. 12-14, onder de rubriek: Compositio nate inter abbatissam et conventum Thorensem ex una et Gerardum de Berode ex altera parte discordie anno 1272, met opgave van drie bezegelingsplaatsen, eenvoudig afschrift, naar A.
Uitgaven
a. Franquinet, Beredeneerde inventaris Thorn, 46-48, nr. 31 (gedateerd 1272 januari 18), naar A. – b. Habets, Archieven Thorn, 42-43, nr. 49 (gedateerd 1272 januari 18), naar a.
Regest
Haas, Chronologische lijst, 66, nr. 162.
Ontstaan
Deze oorkonde is gemundeerd door een scriptor uit de abdij van Thorn, die werkzaam was in de periode 1262 tot en met 1273. Voor de lokalisering van deze scriptor, zie Collectie Thorn, nr. 17.
Tekstuitgave
Het onderscheid tussen c en t is slecht zichtbaar.
Nummer 38
Elisabeth, vrouwe van Sprimont, gewezen gravin van Kleef, weduwe van Gerard, heer van Wassenberg, heeft voor het zielenheil van Gerard, hun zoon, en dat van haarzelf door de hand van Walram, hertog van Limburg, aan de abdij Kloosterrade de tiend geschonken die haar in volle recht toebehoorde in het dorp of de akker Cartils, gelegen in de parochie van Gulpen, om deze eeuwig te bezitten en daarmee de nodige voorziening te scheppen voor de broeders van Kloosterrade ten behoeve van de jaargetijden van haar man, hun zoon en haarzelf na haar overlijden.
Als getuigen waren aanwezig: heer Garselis, deken van Aken, Udo, drost van Rode, Alexander, maarschalk van Limburg, Nicolaas, villicus van Gulpen, en vele andere personen.
Walram, hertog van Limburg, en Elisabeth, vrouwe van Sprimont, hebben bezegeld.
Gedaan op 14 oktober 1257.
Elisabeth, vrouwe van Sprimont, gewezen gravin van Kleef en weduwe van Gerard, heer van Wassenberg, schenkt haar tiend te Cartils in de parochie Gulpen aan de abdij Kloosterrade ten behoeve van een jaargetijde voor haar echtgenoot, haar zoon Gerard en haar zelf.
Origineel
A. Maastricht, HCL, toegangsnr. 14.D004, archief abdij Kloosterrade, inv. nr. 786.
Uitgave
a. Polak en Dijkhof, Oorkondenboek Kloosterrade, 212-213, nr. 112, naar A.
Nummer 39
Walram, heer van Monschau en Valkenburg, maakt bekend dat aangezien priorin en convent van Sint-Gerlach op zijn advies en met zijn instemming ten voordele van het klooster, voor het algemeen gemak en de vrede afgesproken hebben dat moet vastgesteld en bepaald worden dat zij voortaan niemand meer als kloosterlinge zullen opnemen tot op het moment dat het aantal nonnen van het huidige convent tot dertig is afgenomen en beneden dat aantal is verminderd, hij aan priorin en convent belooft te goeder trouw te bevorderen dat zij deze regeling krachtig en ongeschonden in acht zullen nemen, totdat zij eendrachtig zouden besluiten deze te herroepen. En hij zal hen niet verzoeken, laten verzoeken of anderen toelaten of toestaan waardoor deze regeling ook maar enigszins zou kunnen worden geschonden of verbroken, onder getuigenis van deze oorkonde.
Willem, abt van Prémontré, die gelovige goedkeuring moet geven aan zaken die niet afwijken van de paden der rechtvaardigheid, omdat volgens gebruikelijke voorschriften zoveel personen in kloosters mogen worden geplaatst en niet meer dan het aantal dat behoorlijk uit kerkelijke goederen kan worden onderhouden, het derhalve schandelijk is dat een deel zich niet voegt naar het geheel, keurt als overste en superieur van Sint-Gerlach de regeling en al het bovengenoemde goed en bevestigt het.
Willem heeft samen met Walram bezegeld.
Gegeven op 20 september 1293.
Walram, heer van Valkenburg en Monschau, belooft geen druk uit te oefenen op het klooster Sint-Gerlach (te Houthem) om meer dan dertig nonnen op te nemen, conform de afspraak met priorin en convent over het terugdringen van het aantal zusters. Willem, abt van Prémontré, hecht zijn goedkeuring aan deze verordening.
Originelen
[A1]. Niet voorhanden, blijkens B bezegeld met twee zegels.
[A2]. Niet voorhanden, blijkens C bezegeld met twee zegels.
Afschriften
B. 1735, Maastricht, RHCL, toegangsnr. 14.D003, archief klooster Sint-Gerlach te Houthem, inv. nr. 1 (cartularium) = Privelegien ende register der obligatien en andere erffcontracten des adelijcken cloosters van St. Gerlach, p. 139-140, onder de rubriek: Litere domini Walrami de Monjoe et Valckenburgh et domini Guillemni, abbatis Premonstratensis, quod ultra XV sorores nulla debet recipi, en in de marge: Num. 92, met opgave van twee bezegelingsplaatsen, naar [A1]. – C. 1735, Maastricht, RHCL, toegangsnr. 14.D003, archief klooster Sint-Gerlach te Houthem, inv. nr. 1 (cartularium) = Privelegien ende register der obligatien en andere erffcontracten des adelijcken cloosters van St. Gerlach, p. 363-364, onder de rubriek: Copia literarum domini Walrami de Valckenborgh et domini abbatis Premonstratensis, quod ultra 30 sorores nulla debet recipi, en in de marge: Num. 221, met opgave van twee bezegelingsplaatsen, naar [A2].
Uitgave
Habets, ‘Houthem-Sint-Gerlach’, 215-216, nr. 9, naar C.
Ontstaan en tekstuitgave
Onderhavige oorkonde is overgeleverd via twee afschriften in eenzelfde cartularium, die op een essentieel punt van elkaar afwijken, namelijk het maximum van het aantal kloosterzusters. Afschrift B vermeldt er vijftien, afschrift C dertig. Deze afschriften staan weliswaar in hetzelfde cartularium nr. 1, maar zijn door de kopiist beschouwd als twee verschillende oorkonden met een aparte rubricering in de index en met een uniek verwijzingsnummer. Beide cartulariumafschriften verwijzen naar een originele oorkonde. Afgezien van het verschillend aantal kloosterzusters, wijst het variantenonderzoek op het bestaan van twee verschillende versies. Naar alle waarschijnlijkheid gaan deze terug op een dubbeluitvaardiging, één exemplaar voor de heer van Valkenburg en Monschau en één voor het klooster Sint-Gerlach. Het aantal van dertig kloosterzusters in afschrift C lijkt ons het meest waarschijnlijk, omdat Dirk IV, heer van Valkenburg en Monschau, in een oorkonde d.d. 15 februari 1345 verklaart dat hij het verbod om meer dan dertig zusters op te nemen in het klooster Sint-Gerlach, zal respecteren: et ea de causa receperunt et habent inhibitionem a suis superioribus sive praelatis ne aliquando de caetero recipiant domicellam in suum conventum donec ad tricesimum numerum redigantur (zie Habets, ‘Houthem-Sint-Gerlach’, 216-217, nr. 10). Bijgevolg is voor de tekstuitgave de voorkeur gegeven aan afschrift C als basistekst, met een opgave van de varianten van B in het notenapparaat.
Nummer 39
Guda, abdis, en het convent van de abdij van Thorn, en Willem, edelman, heer van Horn en voogd van de abdij, maken bekend dat toen er tussen abdis en convent enerzijds en Willem anderzijds onenigheid was ontstaan over verschillende kwesties, van beide kanten voorgelegd, zij uiteindelijk hierover op aansporing van geschikte mannen een beslissing hebben toevertrouwd aan wijze en oordeelkundige mannen als scheidsrechters en minnelijke arbiters, te weten Gijsbert van Bruchausen en Jan van Rennenberg, kanunniken van Luik, voor abdis en convent, en Hendrik van Baexem, ridder, en Marsilius van Berg voor Willem, heer van Horn. Partijen hebben te goeder trouw beloofd dat zij al wat deze scheidsrechters of minnelijke arbiters tussen hen bepalen, door het recht of door een minnelijke regeling, over alle betwistingen, onenigheden of beschuldigingen tussen hen tot dusverre geuit op welke grond dan ook, zullen aanvaarden en goedkeuren en beloven zonder schending na te leven op straffe van honderd mark Luiks, die moet worden gegeven door de partij die zich niet houdt aan de uitspraak of de schikking van de genoemde arbiters aan de partij die dit wel in acht neemt. Dit echter op voorwaarde dat de arbiters zich niet inlaten met het regelen of beslissen van één punt, namelijk datgene waarover de mannen en schepenen van abdis en convent van Thorn al een keer gevraagd zijn om een uitspraak te doen en geoordeeld hebben, niet volgens het gemene landrecht, maar op grond van wat zij hadden gezien en gehoord in de hof van Thorn; welk punt bovendien moet worden bevestigd door een vonnis van de mannen en schepenen van Thorn, zoals nu opnieuw op grond van hun trouw en eed gevraagd is en waarvoor zij uitstel hebben verkregen. De genoemde scheidsrechters of minnelijke arbiters hebben volledige macht en autoriteit om tussen partijen over alle overige punten en geschillen te beschikken en deze te beslechten onder alle genoemde voorwaarden en boete.
Abdis en convent van Thorn hebben bezegeld, alsmede Willem, heer van Horn.
Gedaan en gegeven op 15 april 1273.
Guda (van Rennenberg), abdis, het convent van de abdij van Thorn en Willem II, heer van Horn en voogd van de abdij, wijzen Gijsbert van Bruchausen, Jan van Rennenberg, kanunniken van Luik, Hendrik van Baexem, ridder, en Marsilius van Berg aan als scheidslieden ter beslechting van hun geschillen.
Origineel
A. Maastricht, HCL, toegangsnr. 01.187A, archief Vrije Rijksheerlijkheid Thorn, inv. nr. 50.
Aantekeningen op de achterzijde: 1o door 17e-eeuwse hand: Compromissum inter dominum de Horne et abbatissam Thoren (sic) Gudam, 1273. ‒ 2o door 17e-eeuwse hand: A doorgestreept, H.
Bezegeling: één uithangend bevestigd zegel, dat aangekondigd is, namelijk: S3 van Guda van Rennenberg, abdis van Thorn, beschadigd, van bruine was; en twee bevestigingsplaatsen, vermoedelijk voor de aangekondigde zegels van Willem II, heer van Horn, en het convent van Thorn (LS1 en LS2). Voor een beschrijving en afbeelding van S3, zie Venner, ‘Zegels Thorn’, 34.
Uitgaven
a. Franquinet, Beredeneerde inventaris Thorn, 48-49, nr. 32, naar A. – b. Habets, Archieven Thorn, 43-44, nr. 50, naar a.
Regest
Haas, Chronologische lijst, 66, nr. 163.
Ontstaan
Deze oorkonde is gemundeerd door een scriptor uit de abdij van Thorn, die werkzaam was in de periode 1262 tot en met 1273. Voor de lokalisering van deze scriptor, zie Collectie Thorn, nr. 17.
Tekstuitgave
Het onderscheid tussen c en t is niet goed zichtbaar.
Nummer 39
Koenraad, abt, en het convent van Kloosterrade maken bekend dat het klooster Marienthal hen een jaarlijkse pacht van zes malder graan en evenveel haver verschuldigd is uit enkele akkers die de abdij in de parochie Büllesheim bezat en dat zij daarom na rijp beraad en met algehele instemming deze akkers en de daaruit verschuldigde pacht aan het klooster hebben verkocht voor achttien mark Keuls. Abt en convent van Kloosterrade hebben de koopsom ontvangen en ten eigen bate aangewend.
Abt en convent hebben bezegeld.
Gedaan op 29 juni 1262.
Abt Koenraad en het convent van Kloosterrade verkopen enige percelen akkerland te Büllesheim voor achttien mark Keuls aan het klooster Marienthal, dat die goederen tevoren van de abdij in pacht had.
Origineel
A. Maastricht, HCL, toegangsnr. 14.D004, archief abdij Kloosterrade, inv. nr. 1651.
Uitgave
a. Polak en Dijkhof, Oorkondenboek Kloosterrade, 216-217, nr. 115, naar A.
Nummer 40
Godfried Faber (Smid), Nicolaas de Fossa (van de Gracht), Arnoud Utenhove, Reinier van Doenrade, Christiaan Coman en Tielman Rufus (Rode), schepenen van Oirsbeek, maken bekend dat in hun aanwezigheid Willem Scheld van Doenrade en diens echtgenote Geertrui vier bunder akkerland in de parochie van Oirsbeek bij Doenrade verkocht hebben aan proost en convent van het premonstratenzerklooster Sint-Gerlach, in het bisdom Luik. Zij hebben dit land overgedragen in de hand van de rechter van de heer van Valkenburg en er samen met hun dochters Heilwich, Geertrui, Elisabeth en Catharina plechtig afstand van gedaan; en nadat zij bij rechtsbeschikking van het bezit ervan waren ontslagen, zijn proost en convent door de wil van de heer van Valkenburg en het vonnis van de schepenen van Oirsbeek naar erfelijk recht in het bezit gesteld van deze vier bunder. Nadat dit alles op de gebruikelijke wijze was gedaan, hebben proost en convent deze vier bunder aan Willem en zijn erfgenamen gegeven tegen een jaarlijkse pacht van vier mud rogge van goede en betaalbare Akense maat, te leveren op 11 november of binnen veertien dagen in de graanschuur van het klooster van Sint-Gerlach te Oirsbeek, zonder aanmaning van het klooster en op kosten van Willem of zijn erfgenamen. En hieraan is de voorwaarde toegevoegd dat, indien Willem of zijn erfgenamen de vier mud rogge op het voorgeschreven tijdstip niet zouden hebben betaald aan proost en convent van Sint-Gerlach, dat de kloosterlingen dan hun hand zullen leggen op die vier bunder als hun echt en vrij erfgoed, dat zij zonder enige tegenspraak eeuwig de vier bunder vrij en ongehinderd zullen verwerven en dat Willem en zijn erfgenamen voor altijd door vonnis datgene ontnomen en ontvreemd zal zijn wat ze hadden of konden hebben in die vier bunder. Bovendien verklaren de schepenen van Oirsbeek dat Willem en zijn erfgenamen de cijns daaruit geheel en vrijwillig zullen betalen voor de kloosterlingen op het moment dat ze die vier bunder in pacht nemen of bebouwen.
En omdat de schepenen van Oirsbeek geen eigen zegel hebben, vragen zij aan Adam, voogd van het land van de heer van Valkenburg, om de oorkonde te bezegelen. Adam heeft op verzoek van de schepenen bezegeld.
Gegeven op 30 november 1293.
Schepenen van Oirsbeek oorkonden dat Willem Scheld van Doenrade en zijn echtgenote Geertrui vier bunder akkerland in de parochie van Oirsbeek bij Doenrade hebben verkocht aan proost en convent van Sint-Gerlach (te Houthem) en dat zij jaarlijks een pacht van vier mud rogge Akense maat aan het klooster zullen betalen en de cijns uit de vier gepachte bunder voor het klooster voldoen.
Origineel
[A]. Niet voorhanden, blijkens B bezegeld met één zegel.
Afschrift
B. 1735, Maastricht, RHCL, toegangsnr. 14.D003, archief klooster Sint-Gerlach te Houthem, inv. nr. 1 (cartularium) = Privelegien ende register der obligatien en andere erffcontracten des adelijcken cloosters van St. Gerlach, p. 292-293, onder de rubriek: Emptio 4 bonnariorum terre arabilis iuxta Dondenrode in parochia de Oirsbeke, anno 1293, en in de marge: Num. 182, met opgave van één bezegelingsplaats, naar [A].
Uitgave
Niet eerder uitgegeven.
Regest
Niet voorhanden.
Nummer 40
Arnoud van Leuven, heer van Breda, en zijn echtgenote Isabella, maken bekend dat wijlen Hildegonde, abdis van Thorn, een jaarcijns van vijf mark Luiks tegen een bepaald bedrag verkocht had aan hun voorgangers. Hildegonde en haar opvolgster Guda betaalden deze cijns jaarlijks enige tijd uit de opbrengsten van hun hof te Gilze. Uiteindelijk hebben Arnoud en Isabella op verzoek van abdis en convent en op advies van bekwame mannen een bepaalde som geld ontvangen van de abdis als verkoop en hebben zij zekere hoevenaars, die hen jaarlijks een deel van deze rente betaalden voor de abdis, vrijwillig en geheel teruggegeven aan abdis en convent, met uitzondering van de herendienst die Arnoud en Isabella tot dan toe van hen en hun gelijken gewoon waren te ontvangen. Hierbij houden Arnoud en Isabella zich evenwel elf schelling Keuls voor van de vijf mark Luiks die zij jaarlijks aan abdis en convent betaalden, vanwege enige goederen die zij krachtens erfrecht van hen bezitten, namelijk: uit hun bouwland te Ulvenhout twee schelling Keuls, uit het bos van Lindenhout twee schelling Keuls, uit het bos van Chaam twaalf penning Keuls en uit de tiend van Ginneken zes schelling Keuls. Deze elf schelling Keuls willen zij echter niet in de verkoop gerekend en betrokken hebben.
Bij deze overeenkomst waren aanwezig: Paulus, pastoor van Loenhout, Jan, pastoor van Zundert, Gerard van Tiggelt, Jan van Skele, Hendrik, zoon van Hugelinus, Paulus Scnoie en verscheidene andere personen.
Arnoud en Isabella hebben bezegeld.
Gedaan en gegeven in april 1277.
Arnoud van Leuven en zijn echtgenote Isabella, heer en vrouwe van Breda, verkopen aan Guda (van Rennenberg), abdis, en het convent van de abdij van Thorn het gedeelte van de jaarcijns van vijf mark Luiks, gevestigd op de hof te Gilze, die in december 1243 door abdis en convent aan de heer van Breda was verkocht.
Origineel
A. Maastricht, HCL, toegangsnr. 01.187B, archief Vrije Rijksheerlijkheid Thorn, voorl. inv. nr. 2223.
Uitgave
a. Dillo-Van Synghel, ONB II, 550-552, nr. 1146, naar A.
Samenhang
Voor de verkoop door Hildegonde, abdis, en het convent van de abdij van Thorn in december 1243, zie Collectie Thorn, nr. 11.
Nummer 40
Koenraad, abt van Kloosterrade, en Gerard van Scherwier maken bekend dat tussen hen bij verschillende rechters met apostolisch gezag een geschil is ontstaan over de hof Laar met zijn aanhorigheden. Uiteindelijk hebben zij afgesproken gebruik te maken van het oordeel van wijze mannen als scheidslieden, namelijk Arnold, voorzanger van de St.-Servaaskerk te Maastricht, de koster en de keldermeester van Kloosterrade, en de ridders Adam van Nuth en Macharius van Scherwier. Zij hebben beloofd de uitspraken van deze scheidslieden, die binnen Kerstmis eerstkomend uitspraak doen, onverbrekelijk in acht te nemen op straffe van twintig mark, te betalen aan de partij die het oordeel in acht neemt door de partij die ervan afwijkt. Bij het uitblijven van betaling of van de afgesproken boete moet men Aken binnentreden en mag men daar niet weggaan vooraleer het geld of de boete geheel is betaald. Gedaan en gegeven in de St.-Servaaskerk te Maastricht, in bijzijn van de genoemde scheidslieden en van Hendrik van Tomberg en Godenola de Palude, en andere geestelijken en leken, in de maand augustus 1262.
De scheidslieden hebben uitgesproken dat de hof Laar met zijn aanhorigheden voor eeuwig erfrechtelijk aan Gerard en aan zijn erfgenamen toebehoort, vrij van de vordering van de abt, het convent of van ieder ander die namens het klooster of de kerk van Rode voor zich een recht zou kunnen opeisen in deze hof. Gerard en zijn erfgenamen zullen deze hof eeuwig leenrechtelijk bezitten en voor het verkrijgen van het leen vanwege overlijden of het opeisen door een rechtsopvolger één mark betalen. De abt of zijn kerk of hun opvolgers zullen daarvoor niet meer kunnen vragen en Gerard en zijn erfgenamen zijn niet gehouden meer te betalen. Gerard moet vóór Kerstmis eerstkomend aan abt en convent tweeënveertig mark betalen omwille van de vrede en eeuwige eensgezindheid en dit bedrag moet door abt en convent worden aangewend ten behoeve van het klooster op grond van de uitspraak. Dit is gedaan en gegeven in hetzelfde jaar en dezelfde maand als boven.
Abt en convent van Kloosterrade hebben ingestemd met de uitspraak van de scheidslieden en verklaren dat zij de tweeënveertig mark Akens hebben ontvangen en aangewend voor de kerk van de abdij, en dat ze afstand doen van ieder verweer, zowel canoniek- als civielrechtelijk, en van alle andere verweren die tegen deze oorkonde of dit feit zouden kunnen worden opgeworpen of aangevoerd en die Gerard of zijn rechtsopvolgers zouden kunnen schaden en tot voordeel van de abdij zouden kunnen strekken, en zij beloven hen een wettige garantie en veilige bescherming.
Als getuigen waren aanwezig: Diederik, prior, Hendrik, koster, Boudewijn, Iwan, Iwan, Macharius, Jan, Anselm, Olivier, Lodewijk, Diederik, Willem, Hendrik, Diederik van Bonn, Simon, Walewein, Jan, Winrik, Jan, Gerard, Walter, Godfried, Cuno, Godfried, Simon, Thomas, Severinus, Herman, Herman, Pieter, Diederik, Diederik, Gunther, Godfried, Koenraad, Willem, Willem, Lambert, Adam, Hendrik, Winrik, Godfried, kanunniken van Rode; van de gelovigen van het klooster waren aanwezig: Nicolaas van Anstel, Willem van Minuclerade, Diederik van Eygelshoven, Godfried de Vetus Curtis en vele anderen.
Koenraad, abt, en het convent hebben bezegeld, evenals het convent van Sinnich en de voornoemde scheidslieden (Arnold, voorzanger van de St.-Servaaskerk te Maastricht, de koster en de keldermeester van Kloosterrade). Omdat de scheidslieden Adam van Nuth en Macharius van Scherwier geen eigen zegel hebben, hebben zij het zegel van het Keulse hof gebruikt. Voorts heeft Walram, hertog van Limburg, bezegeld op verzoek van de abt en het convent.
Gedaan en gegeven in september 1262.
De uitspraak van scheidslieden in het geschil van abt en convent van Kloosterrade met Gerard van Scherwier over de hof Laar; abt en convent stemmen in met de uitspraak en verklaren het bedrag van 42 mark Akens ontvangen te hebben.
Origineel
A. Maastricht, HCL, toegangsnr. 14.D004, archief abdij Kloosterrade, inv. nr. 995.
Uitgave
a. Polak en Dijkhof, Oorkondenboek Kloosterrade, 222-224, nr. 119, naar A.
Nummer 41
Arnoud van Leuven en zijn echtgenote Isabella, heer en vrouwe van Breda, hebben aan Guda, abdis, en het convent van de abdij van Thorn de oude en novale tiend van Etten verkocht die zij tot dusverre hadden of later zouden kunnen hebben binnen de grenzen van de parochie van Etten voor een som geld die ten gebruike van hen is uitgekeerd, en zij behouden zich voor henzelf of hun erfgenamen geen enkel recht voor in deze tiend en de toebehoren.
Arnoud en Isabella hebben bezegeld.
Gegeven op 23 juni 1277.
Arnoud van Leuven en zijn echtgenote Isabella, heer en vrouwe van Breda, verkopen aan Guda (van Rennenberg), abdis, en het convent van de abdij van Thorn de oude en nieuwe tiend binnen de parochie van Etten.
Origineel
A. Maastricht, HCL, toegangsnr. 01.187A, archief Vrije Rijksheerlijkheid Thorn, inv. nr. 54.
Uitgave
a. Dillo-Van Synghel, ONB II, 560-563, nr. 1152, naar A.
Nummer 41
Diederik, graaf van Kleef, verklaart dat hij uit goederen van de abdij Kloosterrade een tiend heeft te Lommersum, die hem toebehoort krachtens de wildban van zijn burcht Tomburg. Al zijn inkomsten hieruit heeft hij op verzoek van zijn zuster, de hertogin van Limburg, voor eeuwig aan de abdij gegeven tot een maximum van drie mark per jaar.
Gegeven op 24 mei 1265.
Diederik VII, graaf van Kleef, schenkt op verzoek van zijn zuster, de hertogin van Limburg, aan de abdij Kloosterrade zijn inkomsten uit een tiende over de abdijgoederen te Lommersum, die hem toebehoren op grond van de wildban van de burcht Tomburg, tot een maximum van drie mark per jaar.
Origineel
A. Maastricht, HCL, toegangsnr. 14.D004, archief abdij Kloosterrade, inv. nr. 807.
Uitgave
a. Polak en Dijkhof, Oorkondenboek Kloosterrade, 224-225, nr. 120, naar A.
Nummer 42
Arnoud van Leuven en Isabella, heer en vrouwe van Breda, maken bekend dat heer Arnoud Coreman en zijn echtgenote Heilwich vijftig bunder wildernis, gelegen in hun heerlijkheid te Hulsdonk, hebben gekregen tegen een jaarlijkse erfelijke cijns van vijftig penning kleine Leuvense munt, te betalen op elf november. Zij en hun nakomelingen zullen dit goed van Arnoud en Isabella en hun nakomelingen vrij van jaarlijkse beden en van allerhande andere zaken houden, behalve als de heer van Breda ridder wordt of een kind laat huwen, of gevangen wordt of oorlog voert. Dan zal het goed te Hulsdonk dienen, zoals de andere lieden van de heer en vrouwe van Breda hen dienen. Zij behouden zich ook het wereldlijk gerecht voor en de tiend die van het voornoemde goed zal komen.
Arnoud en Isabella hebben bezegeld.
Gedaan in december 1279.
Arnoud van Leuven en zijn echtgenote Isabella, heer en vrouwe van Breda, geven Arnoud Coreman en diens echtgenote Heilwich 50 bunder woeste grond, gelegen te Hulsdonk binnen de heerlijkheid Breda, tegen een jaarlijkse erfcijns van 50 penning kleine Leuvense munt.
Afschrift
B. ca. 1700, Maastricht, HCL, toegangsnr. 01.187A, archief Vrije Rijksheerlijkheid Thorn, inv. nr. 55, tweede stuk = Copie verclaringhe ofte vidimus van den abt des cloosters van Sinte Michiels tott Antwerpen; Q, onder de rubriek: Copie copie, naar een verloren gegaan afschrift d.d. 3 maart 1345.
Uitgave
a. Dillo-Van Synghel, ONB II, 643-644, nr. 1195.
Nummer 42
Abt Cuno en het convent van Kloosterrade maken bekend dat zij door verschillende jarenlange ruzies tussen hun landsheren zoveel schade hebben opgelopen en zoveel rentelasten van schuldeisers, oplopend tot een bedrag van veertienhonderd mark Keuls, dat zij er op korte termijn niet meer van zullen kunnen herstellen als deze schulden - tegen de gewoonte in - niet door het afstoten en vervreemden van enkele onroerende abdijgoederen als schade worden betaald. Daarom hebben zij Jan, bisschop van Luik, op de hoogte gesteld van de gevaarlijke situatie waarin de abdij zich bevindt en hem dringend om toestemming en instemming gevraagd, die zij ook hebben gekregen, om deze schulden te betalen op de aangegeven wijze. Vervolgens hebben de kapittelbroeders eensgezind besloten een deel van de onroerende goederen te vervreemden, aangezien zij geen roerende goederen hebben waarmee zij zich gemakkelijk van de schuldenlast kunnen bevrijden.
Omdat zij voor de abdij de grootste en meest nuttige landgoederen hebben willen behouden, hebben zij hun goederen te Dernau, bestaande uit wijngaarden, cijnzen en hoevenaars, en alles wat de abdij daar bezit, met al hun rechten en toebehoren zoals deze er liggen en met de hen toebehorende inkomsten die allemaal zuiver allodiaal bezit zijn en waren van de abdij, verkocht aan de religieuzen die de abdij gehoorzaamheid verschuldigd zijn, namelijk aan prior en convent van Marienthal bij Dernau, die deze goederen van hen gekocht en ontvangen hebben, samen met vier malder graan bij Schuren, voor honderdzestig mark Keuls in goed en wettig geld. Dit is door de abdij Kloosterrade gebruikt om de genoemde schulden af te lossen. Zij hebben deze goederen met al hun rechten, aanhorigheden en inkomsten overgedragen aan prior en convent van Marienthal, die deze goederen in hun naam door abt en convent van Kloosterrade laten behouden totdat het vreedzame bezit van deze goederen werkelijk is overgegaan. Zij beloven iedere terechte aanspraak inzake deze goederen af te doen en de goederen te vrijwaren tegen iedereen die met recht op deze zaken aanspraak maakt, en aan de prior en het klooster van Marienthal beloven zij de verschuldigde en wettelijke vrijwaring te geven van een jaar en dag en deze kopers alles te verschaffen wat bij deze verkoop rechtens en krachtens gewoonte gedaan moet worden tot aan de genoemde tijd. Bovendien zien zij uitdrukkelijk af van alle verweermiddelen die tegen deze oorkonde en chirograaf zouden kunnen worden opgeworpen, algemeen en speciaal, zowel canoniek- als civielrechtelijk, alsook op grond van de wetten of gewoonte van het land.
Abt Cuno en het convent van Kloosterrade alsmede Jan, bisschop van Luik, hebben bezegeld.
Gegeven en gedaan op 1 juni 1290.
Abt Cuno en het convent van Kloosterrade verkopen ter delging van hun schulden ten bedrage van 1400 mark Keuls, die zij als gevolg van hun overkomen rampen hebben opgelopen, al hun goederen en rechten te Dernau voor 160 mark Keuls aan prior en convent van Marienthal bij Dernau; bisschop Jan IV van Luik stemt toe in de verkoop en bezegelt mee.
Originelen
A1. Maastricht, HCL, toegangsnr. 14.D004, archief abdij Kloosterrade, inv. nr. 1653.
[A2]. Niet voorhanden tweede exemplaar, bestemd voor de wederpartij; zie onder
Ontstaan en overlevering.
Uitgave
a. Polak en Dijkhof, Oorkondenboek Kloosterrade, 243-245, nr. 131, naar A1.
Teksteditie
Het onderscheid tussen c en t is in A1 niet altijd duidelijk. De lacune in het origineel, ontstaan door het uitscheuren van de pliek, is aangevuld naar een later afschrift, zie hiervoor de uitgave van Polak en Dijkhof.
Nummer 43
Arnoud van Leuven en zijn echtgenote Isabella, heer en vrouwe van Breda, hebben aan allen die in Breda verblijven en hun nakomelingen alle gemeenschappelijke weiden en wildernissen tussen Emelenberg en IJpelaar, tot aan de gracht die naar de molen loopt en tot aan het bos dat Verdebos wordt genoemd, gegeven om deze eeuwig te bezitten en houden. Bovendien dragen zij hen alle nieuw ontgonnen gronden over in de voornoemde plaatsen en gebieden die door Arnoud en Isabella de afgelopen drie jaar tot de dag van vandaag zijn overgedragen om deze eeuwig vrij te bezitten als hun gemeenschappelijke weiden.
Arnoud en Isabella hebben bezegeld.
Gegeven op 13 mei 1280.
Arnoud van Leuven en zijn echtgenote Isabella, heer en vrouwe van Breda, schenken aan de inwoners van Breda de gemene gronden bij Breda binnen omschreven grenzen, alsmede de nieuwe gronden die de laatste drie jaar zijn uitgegeven.
Afschrift
B. 1664, Maastricht, HCL, toegangsnr. 01.187A, archief Vrije Rijksheerlijkheid Thorn, inv. nr. 57.
Uitgave
a. Dillo-Van Synghel, ONB II, 648-650, nr. 1198.
Nummer 43
Willem van Holset, Gillis van Treversdorp en Simon van Remersdaal, ridders en broers, maken bekend dat hun ouders, wijlen heer Simon van Remersdaal en zijn echtgenote Mabilia, ingevolge hun wil en met hun instemming aan heer Olivier, hun zoon, voor de duur van zijn leven een tiend hebben gelegateerd in de parochie Remersdaal op voorwaarde dat de ene helft van deze tiend na de dood van Olivier toekomt aan het convent van Kloosterrade en de andere aan de nonnen van Sinnich als pitantie voor het convent.
Willem van Holset, Gillis van Treversdorp en Simon van Remersdaal hebben bezegeld.
Gegeven in juni 1290.
De gebroeders Willem van Holset, Gillis van Treverstorf, Simon van Remersdaal, ridders, verklaren dat hun ouders, ridder Simon van Remersdaal en zijn echtgenote Mabelia, met hun instemming een tiend te Remersdaal aan hun zoon Olivier hebben vermaakt, op voorwaarde dat na diens dood de ene helft daarvan aan de abdij Kloosterrade en de andere helft aan het vrouwenklooster Sinnich zal toevallen.
Origineel
A. Maastricht, HCL, toegangsnr. 14.D004, archief abdij Kloosterrade, inv. nr. 813.
Uitgave
a. Polak en Dijkhof, Oorkondenboek Kloosterrade, 248-249, nr. 133, naar A.
Nummer 44
Amicus de Lude, kanunnik te Luik, en broeder Herman, keldermeester van de abdij van Val-Dieu, gekozen scheidsrechters inzake de in het onderstaande verzoekschrift vermelde betwistingen en geschillen die abdis en convent van Thorn of hun zaakwaarnemer enerzijds en abdis en convent van de abdij van Oriënten of hun zaakwaarnemer anderzijds beurtelings hadden, zoals weergegeven in het hierover tot stand gekomen compromis, maken bekend dat de zaakwaarnemer van abdis en convent van Thorn tegen abdis en convent van Oriënten of hun zaakwaarnemer hun verzoekschrift over de genoemde betwistingen en geschillen als volgt aan hen heeft kenbaar gemaakt: voor scheidsrechters Amicus, kanunnik van de Sint-Lambertkerk te Luik, en Herman, keldermeester van Val-Dieu, heeft de zaakwaarnemer van abdis en convent van Thorn namens hen tegen abdis en convent van Oriënten in rechte het volgende verklaard: hoewel het dorp of de parochie van Oeteren of het grondgebied ervan een allodium is van abdis en convent van Thorn, en speciaal het grondstuk gelegen in het grondgebied van dit dorp, dat in de volksmond Hubrecwarst genoemd wordt, met toebehoren volgens het eigendomsrecht aan hen toekomt, hebben abdis en convent van Oriënten binnen de grenzen van en in dat allodium hoevenaars of cijnslieden geplaatst, zonder instemming en buiten de wil om van abdis en convent van Thorn, ten nadele van het recht dat deze bezitten in dat dorp en op het grondgebied ervan, ofschoon abdis en convent van Oriënten geen recht hebben dit te doen.
Ook verklaart de zaakwaarnemer voor abdis en convent van Thorn tegen abdis en convent van Oriënten dat, hoewel de gehele tiend van het dorp Oeteren en het grondgebied ervan ofwel het recht om die tiend te ontvangen en heffen toekomt aan abdis en convent van Thorn en zij in bezit geweest zijn en zijn van het recht om die tiend van het dorp of het grondgebied van Oeteren te heffen en ontvangen, de gedaagden toch van de hoevenaars of cijnslieden, geplaatst door de gedaagden, alsmede van ongeveer 26 bunder land van het grondgebied van Oeteren en het allodium van abdis en convent van Thorn - hetgeen hij zal aantonen, als het nodig zal zijn - in twee jaar de tiend geheven, ontvangen of weggevoerd hebben op eigen gezag, wat hij op een waarde schat van vier mark Luiks; dit is ten onrechte gebeurd en ten nadele van het recht van abdis en convent van Thorn, ofschoon de gedaagden geen recht hadden om dit te doen.
Ook zegt de zaakwaarnemer van Thorn dat abdis en convent van Oriënten een openbare weg en gemene weiden in het genoemde allodium afgesloten hebben, waar ze ook niet toe gerechtigd waren; en de gedaagden hebben erkend dat al het voorgaande of iets ervan waar is.
Daarom vraagt de zaakwaarnemer voor abdis en convent van Thorn aan de scheidsrechters, wanneer ze het voorgaande vastgesteld hebben dat dit volstaat om die intentie te hebben, om de gedaagden door hun scheidsrechterlijke oordeel te veroordelen of een vonnis uit te spreken, door een uitspraak of schikking over deze zaken tussen de partijen ̶ conform de aan de scheidsrechters toevertrouwde bevoegdheid ̶ , zodat ze de hoevenaars terugroepen die op genoemde wijze door de gedaagden op het genoemde allodium gevestigd zijn en deze ervan verwijderen, zodat het land of allodium in die toestand blijft waarin het geweest is vóór hun vestiging, en dat ze zich verder niet met de hoevenaars en het land bemoeien en van deze hoevenaars en dit land verder geen tiend ontvangen of heffen; dat ze voortaan toestaan dat abdis en convent van Thorn deze tiend ontvangen, heffen en bezitten en ook van het voornoemde genieten en verder hun wil doen, en dat de gedaagden bij wijze van restitutie van de tiend abdis en convent van Thorn naar behoren genoegdoening geven van de ontvangen, geheven en van de hoevenaars en het land weggevoerde tiend volgens een vooraf bepaalde waarde en schatting van de tiend, en dat ze de genoemde weg en gemene weiden ontsluiten en ontsloten houden zoals vóór de genoemde afsluiting, om oorzaken en redenen als boven.
Dit zegt en eist de zaakwaarnemer van Thorn met behoud van het recht om toe te voegen, te verminderen, te corrigeren, te tonen en te verklaren wat alles betreft, waarbij hij verklaart dat het voor hem mogelijk is aangaande het voorgaande bewijs te leveren, ook al had hij niet meer voorgedragen. Nadat het geschil over het voorgaande wettelijk aanhangig is gemaakt en door de zaakwaarnemers van de partijen de eed tegen smaad is afgelegd, nadat de gedane stellingen en antwoorden schriftelijk zijn vastgelegd, getuigen rechtsgeldig voorgeleid, beëdigd, gehoord en nauwkeurig ondervraagd en hun uitspraken schriftelijk vastgelegd en naar behoren bekend gemaakt, en nadat voor de afronding van de zaak uiteindelijk voor de partijen een dag is aangewezen voor het aanhoren van het vonnis, en toen op de genoemde dag de partijen door middel van hun zaakwaarnemers bij de scheidsrechters verschenen en dringend verzochten om een definitief of scheidsrechterlijk vonnis, verklaren de scheidsrechters in hun oordeel en oordelen ze vriendschappelijk voor de goede vrede, nadat de belangen van de zaak gezien en overwogen zijn, nadat de handelingen en bewijzen in de zaak afgewikkeld en nauwkeurig bekeken zijn en na het inwinnen van advies van deskundigen, dat de abdis van Oriënten het geld dat ze heeft ontvangen of geheven van de hoevenaars die ze op het grondgebied van Oeteren heeft gevestigd, voor zichzelf bezit en behoudt, maar dat ze de genoemde hoevenaars met de cijns en de pacht die ze beloofd hebben jaarlijks te betalen aan abdis en convent van Oriënten, onder dezelfde voorwaarde en op dezelfde wijze aan abdis en convent van Thorn overdraagt, vrijgeeft en er plechtig afstand van doet of afstaat bij de hof waarvan de bezittingen afhangen, opdat de hoevenaars voor altijd hoevenaars van abdis en convent van Thorn worden zoals zij de bezittingen en tiend van abdis en convent van Oriënten hielden en houden, onder dezelfde voorwaarden en op dezelfde wijze. Als er echter in het voorgaande iets duister is of om opheldering vraagt, behouden de scheidsrechters zichzelf het recht voor dit op te helderen.
Amicus en Herman hebben bezegeld. Herman heeft geen eigen zegel en gebruikt het zegel van de domkerk van Luik.
Gegeven op 17 april 1281.
Amicus de Lude, kanunnik van het Sint-Lambertkapittel te Luik, en Herman, keldermeester van de abdij van Val-Dieu, doen uitspraak in het geschil tussen de abdijen van Thorn en Oriënten (te Rummen) over de plaatsing van hoevenaars in de parochie van Oeteren zonder instemming van de abdij van Thorn, alsmede over de tiendheffing en het gebruik van de openbare weg en gemene weiden aldaar, die de abdij van Oriënten ten nadele van deze abdij naar zich had toegetrokken.
Origineel
A. Maastricht, HCL, toegangsnr. 01.187A, archief Vrije Rijksheerlijkheid Thorn, inv. nr. 56. Beschadigd met tekstverlies; gelinieerd, onderaan rechts uitgescheurd zonder tekstverlies.
Aantekeningen op de achterzijde: 1o door 13e-eeuwse hand: De villa de Vtheren de abbatissa de Oriente. ‒ 2o door 13e-eeuwse hand: Oriente. ‒ 3o door 13e-eeuwse hand: Presbitero de Bikeuelt ad [questionem capituli?]. ‒ 4o door 17e-eeuwse hand: Sentencia arbitralis inter abbatissam de Thoren ex una et abbatissam de Orienten super diff[eren]tiis certorum bonorum in Nederoeteren sitorum, 1280, O. ‒ 5o door 18e-eeuwse hand: N.
Bezegeling: één bevestigingsplaats aan de linkerzijde van het origineel (LS1) voor één van de twee aangekondigde zegels; de tweede bevestigingsplaats aan de rechterzijde is niet meer te traceren door het uitscheuren van het perkament.
Uitgaven
a. Franquinet, Beredeneerde inventaris Thorn, 50-54, nr. 34 (gedateerd 1280 april 25), naar A. – b. Habets, Archieven Thorn, 47-49, nr. 56 (gedateerd 1280 april 25), naar a.
Regest
Haas, Chronologische lijst, 74, 189 (gedateerd 1281 april 17).
Tekstuitgave
Het onderscheid tussen c en t is slecht zichtbaar. De lacunes in A zijn aangevuld naar druk a, toen het origineel nog niet beschadigd was.
Nummer 44
Hugo, bisschop van Luik, maakt bekend dat abt en convent van Kloosterrade hem een verzoek hebben voorgelegd waarin staat dat zij lange tijd door zo’n schuldenlast werden terneergedrukt dat men daaraan niet zou kunnen ontkomen dan door de verkoop van abdijgoederen, overeenkomstig de hoogte van de schulden. Met toestemming van wijlen Jan, bisschop van Luik en voorganger van Hugo, hebben abt Cuno en het convent aan de proost, deken en het kapittel van St.-Gereon en aan een aantal andere personen de jaarlijkse inkomsten uit hun goederen tot een bedrag van honderdveertig mark verkocht. Abt Cuno en het convent vragen aan Hugo om deze verkopen en de oorkonde met de toestemming daarvoor van zijn voorganger te bekrachtigen.
Gezien het feit dat Jan, bisschop van Luik, onderzoek heeft laten doen inzake de waarheid over het vermogen en de schulden van de abdij Kloosterrade door de abt van St.-Jacob te Luik én dat hem is gebleken dat de schulden zo hoog waren dat de roerende goederen niet voldoende waren om deze af te lossen, heeft hij dit opnieuw aan de bisschop bericht. Om de abdij geen verdere schade te laten lijden door rentelasten, heeft Jan vervolgens toestemming gegeven aan abt Cuno en het convent van Kloosterrade om abdijgoederen te verkopen tot een bedrag van honderdveertig mark van de jaarlijkse opbrengsten van de grond, en hij heeft ermee ingestemd, zoals blijkt uit de hierover opgemaakte stukken. Hugo heeft op die gronden de verkoop goedgekeurd door abt en convent van Kloosterrade aan zowel proost, deken en kapittel van St.-Gereon als aan wie dan ook tot een bedrag van honderdveertig mark en deze bevestigd.
Gegeven op 28 september 1296.
Hugo III, bisschop van Luik, hecht op verzoek van abt en convent van Kloosterrade in navolging van zijn voorganger zijn goedkeuring aan de verkoop van abdijgoed aan proost, deken en kapittel van St.-Gereon te Keulen en aan enkele niet nader genoemde personen, ter verlichting van de schuldenlast van de abdij.
Originelen
A1. Maastricht, HCL, toegangsnr. 14.D004, archief abdij Kloosterrade, inv. nr. 764. Beschadigd.
[A2]. Niet voorhanden tweede exemplaar, bestemd voor het kapittel van St.-Gereon te Keulen.
Uitgave
a. Polak en Dijkhof, Oorkondenboek Kloosterrade, 263-265, nr. 140, naar A1.
Tekstuitgave
De lacunes in het origineel zijn aangevuld naar een later afschrift en een editie, zie hiervoor de uitgave van Polak en Dijkhof.
Nummer 45
Mabilia, weduwe van Hendrik, voogd van Eisden, en Rutger, Jan, Herman, Willem, Olivier, Roeland, Walram, Christina en Margareta, hun kinderen en erfgenamen, hebben eendrachtelijk en op advies van hun vrienden hebben volgende zaken verkocht aan abdis en convent van Thorn voor honderdvijfenveertig mark Luiks: al hun goederen en rechten, gelegen of gevestigd in de dorpen en het grondgebied van Eisden, Vucht en Mulheim of waar dan ook, zowel in akkers, weilanden, bossen, heide, gemene gronden, cijnzen, pachten, kapoenen, mannen en hoevenaars, en andere rechten en acties die horen bij hun boerderij, hoeven en gebouwen en alle opbrengsten en toebehoren bij die goederen en rechten, zowel in het droge als in het natte, welke goederen zij leen-, cijnsrechtelijk of op een andere wijze gehad en gehouden hebben van abdis en convent, welke goederen en rechten komen en afhangen van abdis en convent of van hun hoven; en ze hebben deze goederen en rechten gegeven, geleverd en overgedragen aan abdis en convent of hun boden, door in hun handen afstand te doen of te leveren ten behoeve van abdis en convent. Zij hebben ook plechtig afstand gedaan van al het bovengenoemde, zowel voor de abdis als voor de hoven en schepenen, van wie deze goederen afhangen en waar ze bijhoren, met inachtneming van alle geplogenheden die daarbij horen volgens de gebruiken van de plaatsen waar de goederen zijn gelegen en van de hoven waarvan ze afhangen of waar ze bijhoren, tegen de genoemde prijs, namelijk honderdvijfenveertig mark Luiks; Mabilia en haar kinderen erkennen deze som volledig ontvangen te hebben van de abdis. Zij hebben ook plechtig afstand gedaan van iedere wrok, betwisting, actie en onenigheid die zij tot op de dag van vandaag terecht of ten onrechte hebben of konden hebben tegen abdis en convent inzake de genoemde goederen door de verkoop en regeling, gemaakt door geschikte personen, en ze willen dat alle wrok, betwisting, acties en onenigheid bijgelegd zijn en getuigen dat deze zijn omgevormd tot eeuwige vrede. Bovendien is aan de overeenkomst de bepaling toegevoegd dat, indien iemand van hun naasten of bloedverwanten deze goederen van abdis en convent terugkoopt, iedere actie die abdis en convent tegen hen had toen deze vredesregeling door deze verkoop werd gemaakt, geldig zal zijn en blijven ongeacht de actie van de abdis en het convent tegen die persoon.
Mabilia en haar kinderen hebben voor henzelf en hun erfgenamen beloofd zich niet te verzetten tegen het voorgaande door hen, een ander of anderen of de abdis en het convent om de voornoemde goederen in het vervolg te verstoren of te verontrusten, rechtens of in feite, en ze zullen garant staan voor abdis en convent in de genoemde goederen volgens het gebruik van de hof van Eisden en haar schepenen, zodanig dat als iemand ten aanzien van deze goederen iets zou opeisen, zij gehouden en verplicht zijn dat met hun inspanning en op hun kosten af te doen en voor deze goederen goede vrijwaring te geven aan abdis en convent, zoals vanouds gebruikelijk in de hof van Eisden. En mochten abdis en convent enig beletsel of bezwaar over deze goederen te verduren hebben, dan hebben Mabilia en haar kinderen ter meerdere zekerheid borgen aangesteld, namelijk Rutger de Rodeacgere, Willem de Nova Domo (van den Nieuwenhuis), Everard van Vucht, Winrik van Uikhoven en Jan van Thorn, op voorwaarde dat degene die gevorderd en opgeroepen wordt over dat beletsel of bezwaar, Stokkem zullen binnengaan en daar nooit vandaan zullen gaan totdat abdis en convent met goed gevolg door Mabilia en haar kinderen van dat beletsel of bezwaar verlost zullen zijn. Voorts zien zij voor zichzelf en hun erfgenamen af van alle mogelijke gerechtelijke excepties en in het bijzonder de exceptie van de niet betaalde koopprijs, de niet-levering of betaling, en de verkoop beneden de helft van de juiste prijs, en van alle rechtsmiddelen die hen van voordeel zouden kunnen zijn en abdis en convent zouden kunnen worden tegengeworpen of waaruit later enige overlast zou kunnen ontstaan met betrekking tot deze goederen.
Als getuigen waren aanwezig: heer Jan, deken van Sint-Andreas te Keulen, heer Jan van Rennenberg, proost van de kerk van Sint-Paulus te Luik, kanunnik van de domkerk te Luik, heer Dionisius, pastoor van Avezaath, Rutger de Rodeacgere, Winrik van Uikhoven, Jan van Thorn, Hendrik Hobbart en Dirk Haspegouere, leenmannen van de abdij van Thorn, Willem de Nova Domo (van den Nieuwenhuis), Everard van Vucht en verscheidene andere betrouwbare mannen.
Jan, deken van Sint-Andreas te Keulen, en Jan van Rennenberg, proost van Sint-Paulus te Luik, kanunnik te Luik, en Jacob, voogd van Eisden, hebben op verzoek van Mabilia en haar kinderen bezegeld.
Gedaan en gegeven op 4 juni 1282.
Mabilia, weduwe van Hendrik, voogd van Eisden, en haar kinderen verkopen aan abdis en convent van Thorn hun eigendommen te Eisden, Vucht en Mulheim die zij in leen, cijns of op een andere wijze van hen hielden.
Origineel
A. Maastricht, HCL, toegangsnr. 01.187A, archief Vrije Rijksheerlijkheid Thorn, inv. nr. 60. Beschadigd met tekstverlies.
Aantekeningen op de achterzijde: 1o door 14e-eeuwse hand: Litera de acquisitione bonorum in Esden, C. ‒ 2o door 17e-eeuwse hand: 1282. ‒ 3o door 18e-eeuwse hand: E. ‒ 4e door 18e-eeuwse hand: Instrumentum retrocessionis de Eysden, 1282.
Bezegeling: drie bezegelingsplaatsen, vermoedelijk voor de aangekondigde zegels van Jan, deken van het Sint-Andreaskapittel te Keulen, Jan, proost van het Sint-Pauluskapittel te Luik en Jacob, voogd van Eisden (LS1, LS2 en LS3).
Afschrift
B. eerste helft 15e eeuw, Ibidem, toegangsnr. 01.187B, archief Vrije Rijksheerlijkheid Thorn, inv. nr. 1628 (voorheen cartularium nr. 1) = Cartularium abbatiae imperialis
Thorensis, 966-1600, p. 11-12, onder de rubriek: V, De acquisitione bonorum [***], met in de marge C, daaronder door latere hand E, beschadigd, naar A.
Uitgaven
a. Franquinet, Beredeneerde inventaris Thorn, 57-60, nr. 37 (gedateerd 1282 mei 28), naar A. – b. Habets, Archieven Thorn, 51-53, nr. 60 (gedateerd 1282 mei 28 ), naar a.
Regest
Haas, Chronologische lijst, 76-77, nr. 198.
Ontstaan
Onderhavige oorkonde voor de abdij van Thorn is door dezelfde hand geschreven als de oorkonden, uitgevaardigd door Osto van Thorn in 1282 en door Willem, pastoor van Geertruidenberg, en door Jan (van Vlaanderen), bisschop van Luik, in 1283 ten gunste van de abdij, zie Collectie Thorn, nrs. 46, 49 en 50. Bijgevolg kan de scriptor van deze oorkonden gelokaliseerd worden in de abdij van Thorn.
Tekstuitgave
De lacunes in A zijn aangevuld naar B.
Nummer 45
Abt Cuno en het convent van de abdij Kloosterrade maken bekend dat zij volgende goederen hebben te Ahrweiler, onder de jurisdictie van de abt van Prüm, in het bisdom Trier: de hof te Ahrweiler, drie wijngaarden van vijf morgen aldaar aan de oever, een wijngaard van een halve morgen, Pelzwerch genaamd, een wijngaard van een kwart en een halve (morgen) te Eyterberg, een wijngaard van een halve morgen, Plenzere genaamd, een wijngaard van een kwart en een halve (morgen), Kyssil genaamd, een wijngaard van een halve morgen, gelegen achter Wilre, een wijngaard van een kwart en een halve (morgen), Sneylhart genaamd, uit dat deel van de Witte Steen op twee plaatsen drie morgen akkerland, een erfgoed van ongeveer veertig morgen, gelegen boven Stromberg, bebouwd en onbebouwd, een stuk akkerland van een morgen tussen Lanstershofen en wijngaarden, Růmershecken genaamd, twee delen van wijngaarden te Alfenroth en boven de oever, die drie kwartdelen omvatten. Verder bezitten zij krachtens een bos het deel dat vorstkorn wordt genoemd; ook zijn er personen die verschillende erfgoederen houden, waarvoor zij een jaarlijkse cijns van ongeveer twaalf schelling Keuls betalen, en voorts twee weiden van ongeveer drie morgen te Winsbach. Abt en convent van Kloosterrade erkennen dat zij deze goederen hebben en bezitten als allodiale goederen tegen een jaarlijkse cijns, namelijk voor één altaardoek, aan de abt en het convent van Prüm, behalve dat zij één altaardoek ieder jaar op 11 november moeten geven en laten overhandigen in de kerk van Prüm. Als het vanwege hun slechte financiële omstandigheden nodig zou zijn genoemde erfgoederen te verkopen of te vervreemden, dan zullen zij gehouden zijn om aan abt en convent van Prüm schriftelijk door een officiële bode bericht te geven en duidelijk te maken in het klooster te Prüm dat de voornoemde goederen te koop zijn. Vervolgens zullen abt en convent van Prüm na de aankondiging acht weken hebben om te beraadslagen over een eventuele aankoop, waarbinnen zij uiteindelijk gehouden zijn het antwoord te geven of zij die goederen willen kopen en verwerven, of niet. Als zij weigeren te kopen en afzeggen, dan kunnen abt en convent van Kloosterrade de genoemde goederen geheel en al naar hun eigen wil verkopen en vervreemden zonder dat dit een vergrijp is tegen de abdij van Prüm. Ook is als voorwaarde gesteld dat de koper van dat goed gehouden is om jaarlijks van iedere tien mark van de waarde op 11 november één penning Keuls te geven aan abt en convent van Prüm als betaling van de cijns, indien de abdij Kloosterrade apart delen van deze goederen zou verkopen en vervreemden. Maar als de abdij Kloosterrade deze goederen als geheel zou verkopen en vervreemden, dan zal zij tot niets anders verplicht zijn, behalve dat de koper elk jaar gehouden is tot het brengen en geven van één altaardoek, zoals hiervoor beschreven.
Abt Cuno en het convent van Kloosterrade alsmede Hendrik, abt, en het convent van Prüm hebben bezegeld.
Gegeven op 5 juni 1300.
Abt Cuno en het convent van Kloosterrade erkennen dat zij de nader opgesomde goederen te Ahrweiler van abt en convent van Prüm houden tegen de jaarlijkse levering aan die abdij van een altaardoek en verlenen die abdij het recht van voorkoop bij de eventuele verkoop van die goederen.
Originelen
A1. Maastricht, HCL, toegangsnr. 14.D004, archief abdij Kloosterrade, inv. nr. 847.
A2. Koblenz, Landeshauptarchiv, archief abdij Prüm (= Abteilung 18), oorkonden, nr. 55.
Uitgave
a. Polak en Dijkhof, Oorkondenboek Kloosterrade, 270-272, nr. 144, naar A1.
Teksteditie
Het onderscheid tussen c en t in A1 is niet altijd duidelijk.
Nummer 46
Osto van Thorn, bloedverwant van de heer van Born, maakt bekend dat hij, gezond van lijf en leden, goed bij zinnen en op advies van een aantal vrienden aan abdis en convent van de abij van Thorn een rente heeft verkocht van tien mark Luiks die zij hem bij leven elk jaar verplicht waren voor een bepaalde som geld, aan hem betaald en overhandigd, aangezien hij van die rente afstand heeft gedaan ten gunste van hen. Hij heeft deze en alle andere renten die zij aan hem verplicht waren, plechtig overgedragen en kwijtgescholden, waarbij hij zichzelf geen enkel recht, actie of betwisting voorbehoudt tegen abdis en convent en degenen die hen toebehoren. Bovendien heeft hij hierover, opdat er geen betwisting, actie of onenigheid zou blijven tussen hem en abdis en convent over enige verkoop of verplichting van enige rente of renten of welk ander contract dan ook, uit eigen beweging lijfelijk trouw beloofd aan abdis en convent dat er vanaf deze dag geen enkele dwingende noodzaak is of een of andere reden of aanleiding waardoor hij, een ander of anderen kwaad zouden doen tegen abdis en convent en degenen die hen toebehoren, óf hen zouden lastig vallen in wat dan ook met betrekking tot zaken of personen door in te gaan tegen het voorgaande of iets van het voorgaande. En tot meerdere zekerheid heeft hij afstand gedaan en doet hij afstand van alle oorkonden, als hij deze heeft gehad of heeft, over welke renten of verplichtingen dan ook door abdis en convent jegens hem, en van elke exceptie en elk rechtsmiddel, zowel canoniek- als civielrechtelijk, en van alle excepties die hem ten voordele en abdis en convent ten nadele kunnen zijn inzake het voorgaande of iets van het voorgaande.
Als getuigen waren aanwezig: Jan van Baexem, pastoor van Thorn, Gerard, kapelaan aldaar, Jan Klingelspore, Koenraad de Cimiterio (van de Kerkhof), Reimboud van Bocholt, Tielman, zijn broer, Jan, zoon van Marsilius van Berg, Lambert de Curia, Jan en Lambert, zijn zonen, Godfried van Munhem, Reinoud van O, Hendrik Knoupe, Gillis van Mollem, Dirk Haspegouere, Hendrik Hobbart, Reinier, schout van Schoten, en een aantal andere leenmannen en ministerialen van de abdij van Thorn.
Osto van Thorn heeft Walram, heer van Valkenburg, en heer Osto van Born, ridder, gevraagd deze oorkonde te bezegelen omdat hij zelf geen zegel heeft. Walram, heer van Valkenburg, en Osto, heer van Born, hebben bezegeld.
Gedaan en gegeven op 1 november 1282.
Osto van Thorn, (gewezen pastoor van Gilze), bloedverwant van de heer van Born, doet door overdracht van alle rechtstitels afstand van de door abdis en convent van Thorn aan hem verschuldigde renten, waaronder een lijfrente van tien mark Luiks, die de abdij heeft afgekocht.
Origineel
A. Maastricht, HCL, toegangsnr. 01.187A, archief Vrije Rijksheerlijkheid Thorn, inv. nr. 61.
Uitgave
a. Dillo-Van Synghel, ONB II, 677-679, nr. 1216, naar A.
Ontstaan
Deze oorkonde is gemundeerd door een scriptor uit de abdij van Thorn, die werkzaam was in de periode 1282-1283. Voor de lokalisering van deze scriptor, zie Collectie Thorn, nr. 45.
Nummer 47
Reinald, graaf van Gelre en hertog van Limburg, maakt de verkoop bekend in zijn aanwezigheid en die van zijn leenmannen door de edelen Willem, heer van Horn, ridder, en Willem, diens eerstgeboren zoon, aan abdis en convent van de abdij van Thorn van de tollen, belastingen of heffingen, in de volkstaal bede genoemd, die zij tot nu toe jaarlijks plachten vast te stellen en gewoon zijn op te leggen aan de mensen of hoevenaars van abdis en convent die wonen in het rechtsgebied en allodium van het klooster of van het dorp Thorn, en wel krachtens de voogdij die de heer van Horn heeft in Thorn en die hij van Reinald in leen houdt, voor een bedrag van tweehonderd mark Luiks, door de religieuzen zelf of in hun opdracht betaald. Willem en diens zoon Willem stemmen er mee in dat zij deze tollen, belastingen of heffingen niet meer zullen heffen of in de toekomst zullen eisen van deze mensen, wat er dan ook tussenkomt. Reinald wil ermee instemmen voor de religieuze vrouwen dat alles naar behoren uitgevoerd is volgens het oordeel en het vonnis van zijn leenmannen en hun gelijken die hierover konden oordelen na gepaste beraadslaging en raad. Zij hebben Reinald voor vonnis en recht gerapporteerd dat Willem en diens zoon Willem vanaf nu tot vroeger ieder recht moeten afstaan dat ze zouden hebben of konden hebben op deze tollen, belastingen of heffingen ten behoeve van de religieuzen, van hun mensen of hoevenaars en dat zij hen hiervan ontslaan. Hierna hebben Willem en zijn zoon Willem in overeenstemming met het verslag van dit vonnis en deze uitspraak, dat in aanwezigheid van Reinald is vastgesteld, vrijwillig afstand gedaan van de genoemde tollen, belastingen of heffingen. En dat zij de religieuze vrouwen, hun mannen of hoevenaars ervan hebben vrijgesteld voor henzelf en hun opvolgers, hen daarbij geen enkel recht voorbehoudend, behalve de voogdij over het dorp Thorn en zekere andere rechten, namelijk de haver, genoemd de haver van de prebenden, en ook de haver, in de volkstaal orscoren genoemd, de obolen, kippen en broden en de derde penning van de boeten, opgelegd door het vonnis van de schepenen van Thorn en van oudsher behorend tot deze voogdij. Willem en diens zoon Willem hebben aan Reinald beloofd dat zij in de toekomst niet zullen ingaan tegen het voorgaande wegens een andere noodzaak dan het huwen van hun zonen en dochters of wanneer de eerstgeborene een oorlog voert. Zij zien daarbij af van de excepties wegens kwade trouw en wegens niet betaalde koopprijs, van verweer wegens onverschuldigde betaling en zonder reden, van herstel in oorspronkelijke toestand en van elke andere tegenwerping die Willem en diens zoon Willem en de wederpartij zou kunnen openstaan of waarmee ze tegen het voorgaande zouden kunnen ingaan. Reinald heeft zijn goedkeuring verleend aan het voorgaande en verplicht zichzelf en zijn opvolgers door deze oorkonde om de abdij van Thorn bij te staan indien Willem, diens zoon Willem of hun opvolgers hiertegen of tegen een onderdeel daarvan zouden zijn ingegegaan of in de toekomst willen ingaan.
Hierbij waren aanwezig: Walram, heer van Valkenburg, Gozewijn, heer van Born, heer Dirk, voogd van Roermond, en Gerard, heer van Batenburg, ridders, evenals de heer Van Mulrepas senior, ridder, leenmannen van Reinald en meer anderen.
Reinald bezegelt, samen met de heer van Valkenburg, Willem, heer van Horn, Gozewijn, heer van Born, Dirk, voogd van Roermond, en Gerard, heer van Batenburg, die ook voor Willem, eerstgeborene van de heer van Horn, bezegelen omdat hij geen eigen zegel heeft.
Gegeven op 12 december 1282.
Reinald I, graaf van Gelre en hertog van Limburg, oorkondt dat Willem II, heer van Horn (en Altena), en zijn eerstgeboren zoon Willem ten behoeve van de abdij van Thorn afstand doen van alle heffingen en beden die de heer van Horn als voogd van het land van Thorn kan heffen, onder voorbehoud van de voogdij over het dorp Thorn en zekere andere rechten.
Origineel
A. Maastricht, HCL, toegangsnr. 01.187A, archief Vrije Rijksheerlijkheid Thorn, inv. nr. 62.
Uitgave
a. Van Synghel, DONB, nr. 1282.12.12, zie www.donb.nl/database/weergave/oorkonde/12821212uitgaveDONB2011, naar A.
Nummer 48
Willem van Born, pastoor van Geertruidenberg, maakt bekend dat wijlen Jan (van Enghien), bisschop van Luik, hem vanwege twist en onenigheid die lang geleden was ontstaan tussen hem en abdis en convent van Thorn, bestraft heeft met een vonnis van excommunicatie en verergering daarvan, en hem heeft opgepakt en in een kerker gezet omdat hij niet gehoorzaamde aan de uitspraken van de bisschop, maar langer dan een jaar hardnekkig vasthield aan zijn eigen verharde opvattingen. Nadat Willem van gedachten was veranderd en zijn boosheid over die straffen had overwonnen, is hij tot het inzicht gekomen dat de schade van ruzie met religieuzen en vooral aan God gewijden noch voor God zelf noch voor christenen aangenaam is, noch nuttig voor hemzelf en abdis en convent. Op aanraden van eerzame mannen en zijn vrienden, uit verlangen om vanwege de goede vrede, liefde en eensgezindheid met hen vrede te sluiten en in goede verstandhouding te leven, heeft Willem vervolgens uit vrije wil door dit geschrift afgezien van iedere wrok, actie of betwisting die hij tot op de dag van vandaag had, heeft of zou kunnen hebben, op welke grond dan ook tegen abdis en convent en hun mensen, zowel priesters als leken, om het even wie dan ook. Hij belooft met beroep op zijn trouw en onder ede dat hij vanwege dat geschil, die onenigheid en gevangenschap, geen vijandelijke actie zal ondernemen en ook niets anders tegen de kerken van Luik of Thorn of tegen personen en mannen die tot die kerken en het bisdom Luik behoren of daarvan afhankelijk zijn, en ook niets anders, noch door hemzelf noch door anderen tegen abdis en convent iets te doen of laten doen vanwege voorgaande zaken, rechtens of feitelijk gebeurd, of van zijn kant of die van zijn medestanders toelaten dat deze kerken of de personen die daartoe behoren worden lastiggevallen. Daarbij ziet Willem plechtig af van iedere borgtocht en verplichting jegens hem en in naam van abdis en convent, bij welke overeenkomst dan ook, en in het bijzonder van de borgtocht door Hendrik, heer van Pietersheim, en Michael, heer van Rothem, ridders, voor het verkrijgen van ontslag van rechtsvervolging en voor alles wat terzelfder gelegenheid aan hem zou kunnen worden overgedragen of van nut zou zijn in de toekomst. En opdat de abdis en de bisschop zich volledig en werkelijk verzoend zouden voelen jegens Willem vanwege het voorgaande en welke andere dingen dan ook, verbindt hij zich er met dit geschrift vrijwillig toe dat, indien hijzelf of zijn medestanders ooit handelen tegen het bovenstaande of ook maar iets daarvan, zijn kerk van Geertruidenberg hierom rechtens en feitelijk vacant zal zijn en door hem voor neergelegd en vacant zal worden gehouden en dat de abdis als patroon van deze kerk, vrij en zonder iemand te misdoen, voor de kerk voor een geschikt iemand kan zorgen zoals voor een vacant beneficie. Bovendien belooft Willem expliciet dat indien hij in ook maar een van de bovenstaande zaken een overtreder zou blijken te zijn, hij zich als meinedige en schender van de belofte aan het Luikse gerecht en de jurisdictie van het kapittel van Sint-Lambert te Luik onderwerpt die gestraft moet worden met een passende straf. En ter meerdere zekerheid dat hij zich aan al het voorgaande zal houden en er niet tegenin gaan, belooft hij dit aan abdis en convent én aan het kapittel op een boete van tweehonderd mark Luiks, voor de helft door hem te betalen aan de abdis en haar naasten en voor de andere helft aan het voornoemde kapittel, indien hij tegenover abdis en convent en degenen die bij hen horen het hiervoor genoemde niet zou doen en niet in acht zou nemen. Hij stelt de edelen Willem van Horn, Gozewijn van Born, Osto, zijn zoon, Willem van Cranendonk, ridders, Arnoud, heer van Stein, en Daniël van Goor aan als borgen voor de abdis en haar naasten en voor het kapittel. En Willem van Horn, Gozewijn van Born, Osto, zijn zoon, Willem van Cranendonk, Arnoud van Stein en Daniël van Goor stellen zich op verzoek van pastoor Willem borg om de genoemde boete te betalen ingeval Willem of de zijnen iets doen in strijd met het voorgaande. En zij beloven op verzoek van de abdis, haar naasten en het kapittel Maastricht binnen te gaan voor de genoemde boete of in een andere eerbare plaats, aan te wijzen door hen, in een gastenverblijf van een eerbaar persoon, om daar te verblijven op hun eigen kosten en daar niet vandaan te gaan totdat de boete volledig voldaan is aan de abdis, haar naasten en het kapittel. En deze beloven als borgen aan de abdis, haar naasten en aan het kapittel het voorgaande in acht te nemen en niet te overtreden of te laten overtreden, juridisch of feitelijk; ook beloven zij dat ze Willem niet zullen bijstaan of helpen met raad en daad noch hem ondersteunen in hun rechtsgebied indien hij het voorgaande of ook maar iets daarvan overtreedt, maar dat zij de abdis en het convent in hun recht zullen verdedigen.
Willem, heer van Horn, Gozewijn van Born, Osto, zijn zoon, Willem, heer van Cranendonk, de voornoemde borgen, hebben op verzoek van Willem bezegeld.
Omdat Arnoud van Stein en Daniël van Goor geen eigen zegel hebben, heeft Arnoud aan Walram, heer van Monschau en Valkenburg, ridder, gevraagd om te bezegelen en Daniël heeft dit gevraagd aan Jan, heer van Haasdal, ridder.
Walram en Jan van Haasdal hebben op hun verzoek bezegeld.
Gegeven op 6 januari 1283.
Willem van Born, pastoor van Geertruidenberg, ziet na zijn excommunicatie en gevangenschap ten gevolge van het niet naleven van een vonnis van Jan (van Enghien), bisschop van Luik, af van zijn aanspraken inzake het geschil met abdis en convent van de abdij van Thorn, waaronder van de beloofde verplichting jegens hem door de ridders Hendrik, heer van Pietersheim, en Michael, heer van Rothem. Tevens belooft hij ter meerdere zekerheid zijn kerk vacant te stellen indien hij of zijn medestanders hiertegen zouden handelen en aan de abdis van Thorn en het kapittel (van Sint-Lambert) te Luik een boete te betalen van elk 100 mark Luiks, waarvoor hij borgen aanstelt.
Origineel
A. Maastricht, HCL, toegangsnr. 01.187A, archief Vrije Rijksheerlijkheid Thorn, inv. nr. 58-2. Beschadigd met tekstverlies.
Aantekeningen op de achterzijde: 1o door eind 13e/begin 14e-eeuwse hand: De ecclesia Montis Sancte Gertrudis, 1282. – 2o door 17e-eeuwse hand: M doorgestreept. – 3o door 18e-eeuwse hand: G.
Bezegeling: één bevestigingsplaats (SD1) en vijf bevestigingsplaatsen voor de aangekondigde zegels van Willem, heer van Horn, Gozewijn, heer van Born, Osto, zoon van Gozewijn, heer van Born, Willem, heer van Cranendonk, Walram, heer van Valkenburg en Monschau, en Jan, heer van Haasdal (LS2, LS3, LS4, LS5 en LS6).
Uitgave
Niet eerder uitgegeven.
Datering
Het gebruik van paasstijl in het bisdom Luik is verondersteld, zie Camps, ONB I, XXI, en Dillo en Van Synghel, ONB II, XVII.
Ontstaan en samenhang
Willem van Born, pastoor van Geertruidenberg, heeft twee oorkonden uitgevaardigd waarin hij afstand doet van zijn aanspraken inzake een geschil met de abdij van Thorn. Onderhavige oorkonde heeft betrekking op zijn relatie met het kapittel van Sint-Lambert te Luik, de tweede op die met de bisschop van Luik en de aartsdiaken d.d. 1283 (kort voor maart 16) (zie Collectie Thorn, nr. 49). Beide oorkonden vertonen sterke dictaatverwantschap, maar zijn niet door dezelfde hand geschreven. Onderhavige oorkonde is wel de vooroorkonde van Collectie Thorn, nr. 49.
Hoewel deze oorkonde niet gekopieerd is in het cartularium van de abdij van Thorn (Maastricht, HCL, toegangsnr. 01.187B, archief Vrije Rijksheerlijkheid Thorn, inv. nr. 1628), bevat dit manuscript wel een verwijzing naar dit stuk onder het afschrift van de oorkonde inzake de relati met de bisschop en de aartsdiaken (Collectie Thorn, nr. 49): Similis adhuc littera habetur quo iste Wilhelmus, investitus de Monte Sancte Gertrudis, obligavit se capitulo Leodiensi contra predictam compositionem non venire debere.
Tekstuitgave
Het onderscheid tussen c en t is niet goed zichtbaar. De lacunes in A zijn aangevuld naar de oorkonde d.d. 1283 (kort voor maart 16) (zie Collectie Thorn, nr. 49).
Nummer 49
Willem, pastoor van Geertruidenberg, maakt bekend dat wijlen Jan (van Enghien), bisschop van Luik, hem vanwege twist en onenigheid die lang geleden was ontstaan tussen hem en abdis en convent van Thorn, bestraft heeft met een vonnis van excommunicatie en verergering daarvan, en hem opgepakt en in een kerker had gezet omdat hij niet gehoorzaamde aan de uitspraken van de bisschop, maar langer dan een jaar hardnekkig vasthield aan zijn eigen verharde opvattingen. Nadat Willem van gedachten was veranderd en zijn boosheid over die straffen had overwonnen, is hij tot het inzicht gekomen dat de schade van ruzie met religieuzen en vooral aan God gewijden noch voor God zelf noch voor christenen aangenaam is, noch nuttig voor hemzelf en abdis en convent. Op aanraden van eerzame mannen en zijn vrienden, uit verlangen om vanwege de goede vrede, liefde en eensgezindheid met hen vrede te sluiten en in goede verstandhouding te leven, heeft Willem vervolgens uit vrije wil door dit geschrift afgezien van iedere wrok, actie of betwisting die hij tot op de dag van vandaag had, heeft of zou kunnen hebben, op welke grond dan ook tegen abdis en convent en hun mensen, zowel clerici, priesters als leken, om het even wie dan ook. Hij belooft met beroep op zijn trouw en onder ede dat hij vanwege dat geschil, die onenigheid en gevangenschap of om welke andere reden dan ook, tot op de dag van vandaag door hem en zijn medestanders tegen abdis en convent van Thorn of tegen de kerken van Luik of Thorn of tegen personen en mannen die tot die kerken en het bisdom Luik behoren of daarvan afhankelijk zijn of tegen hun goederen, geen vijandelijke actie zal ondernemen en ook niets anders, noch door hemzelf noch door anderen tegen abdis en convent te doen of laten doen vanwege voorgaande zaken, rechtens of feitelijk, of van zijn kant of die van zijn medestanders toelaten dat deze kerken of de personen die daartoe behoren worden lastig gevallen. Daarbij ziet Willem plechtig af van iedere borgtocht of verplichting, jegens hem of in zijn naam aangegaan, en in naam van abdis en convent, bij welke overeenkomst dan ook, en in het bijzonder van de borgtocht van Hendrik, heer van Pietersheim, en Michael, heer van Rothem, ridders, voor de verkrijging van het ontslag en rechtsvervolging en voor alles wat terzelfder gelegenheid aan hem zou kunnen worden overgedragen of van nut zou zijn in de toekomst. En opdat de abdis en de bisschop zich volledig en werkelijk verzoend zouden voelen jegens Willem vanwege het voorgaande en welke andere dingen dan ook, verbindt hij zich er met dit geschrift vrijwillig toe dat indien hijzelf of zijn medestanders ooit handelen tegen het bovenstaande of ook maar iets daarvan, dat dan zijn kerk van Geertruidenberg hierom rechtens en feitelijk vacant zal zijn en door hem als neergelegd en vacant zal worden gehouden, en dat de abdis als patroon van deze kerk vrij en zonder iemand te misdoen voor de kerk voor een geschikt iemand kan zorgen zoals voor een vacant beneficie en die persoon aan de aartsdiaken kan voordragen. Bovendien belooft Willem expliciet dat, indien hij in ook maar een van de bovenstaande zaken een overtreder zou blijken te zijn, hij zich als meinedige en schender van de belofte aan het Luikse gerecht en de jurisdictie van de bisschop van Luik onderwerpt, die gestraft moet worden met een passende straf. En ter meerdere zekerheid dat hij zich aan al het voorgaande zal houden en er niet tegenin gaan en niemand dat zal laten doen, belooft hij op een boete van tweehonderd mark Luiks, voor de helft door hem te betalen aan de abdis en haar naasten en voor de andere helft aan de bisschop van Luik, indien hij tegenover abdis en convent en degenen die bij hen horen, het hiervoor genoemde niet zou doen en niet in acht zou nemen, terwijl de hierboven genoemde overeenkomsten en voorwaarden desalniettemin duidelijk van kracht zullen blijven. Hij stelt de edelen Willem van Horn, Gozewijn van Born, Osto, zijn zoon, Willem van Cranendonk, ridders, Arnoud van Stein en Daniël van Goor als borgen voor de abdis en haar naasten en voor de bisschop. En Willem van Horn, Gozewijn van Born, Osto, zijn zoon, Willem van Cranendonk, Arnoud van Stein en Daniël van Goor stellen zich op verzoek van pastoor Willem borg voor al het bovengenoemde op de manier als boven omschreven om de genoemde boete te betalen ingeval Willem of de zijnen iets doen in strijd met het voorgaande. En deze beloven op verzoek van de abdis, haar naasten en de bisschop Maastricht binnen te gaan voor de genoemde boete of in een andere eerbare plaats, aan te wijzen door de abdis, haar naasten en de bisschop van Luik, in een gastenverblijf van een eerbaar persoon, om daar te verblijven op hun eigen kosten en daar niet weg te gaan totdat de boete volledig voldaan is aan de abdis, haar naasten en de bisschop. En zij beloven als borgen aan de abdis, haar naasten en aan de bisschop het voorgaande in acht te nemen en niet te overtreden of te laten overtreden, juridisch of feitelijk, en dat zij Willem niet zullen bijstaan of helpen met raad en daad noch hem ondersteunen in hun rechtsgebied indien hij het voorgaande of ook maar iets daarvan overtreedt, maar dat zij de abdis en het klooster in hun recht zullen verdedigen. Willem, pastoor van Geertruidenberg, en heer Willem van Horn, Gozewijn van Born, Osto, zijn zoon, Willem van Cranendonk, ridders, Arnoud van Stein en Daniël van Goyre, borgen, zien ten aanzien van het voorgaande of wat dan ook van het voorgaande uitdrukkelijk af van de exceptie wegens bedrog en dwang en van alle juridische verweren en alle canoniekrechtelijke en civielrechtelijke rechtsmiddelen die hun of iemand van hen toevallen of zullen toevallen, en van alle gunsten die hun door wie dan ook op dit vlak zijn verleend.
Jan (van Vlaanderen), bisschop van Luik, keurt dit alles uitdrukkelijk goed en bevestigt het. En ook Gerard van Nassau, aartsdiaken van Luik, keurt dit goed voor zover het op zijn terrein ligt en hij bevestigt het. En indien de abdis van Thorn, die er te zijner tijd is, voor de kerk van Geertruidenberg, gelegen in het aartsdiakonaat van Gerard van Nassau, een of andere geschikte clericus voordraagt omdat Willem zelf óf tegen het overeengekomene heeft gehandeld óf door een ander of anderen heeft laten handelen, dan zal Gerard de door de abdis voorgestelde clericus tot de kerk van Geertruidenberg toelaten en hem daarin plechtig installeren volgens de geldende gewoonten, omdat dit is voortgekomen uit de wil van Willem, pastoor van Geertruidenberg.
Jan (van Vlaanderen), bisschop van Luik, Gerard van Nassau, aartsdiaken, en de borgen Willem, heer van Horn, Gozewijn, heer van Born, Osto, zijn zoon, Willem, heer van Cranendonk, ridders,
Arnoud, heer van Stein, en Daniël van Goor hebben op verzoek van Willem bezegeld.
Omdat Arnoud van Stein en Daniël van Goor geen eigen zegel hebben, heeft Arnoud aan Walram, heer van Monschau en Valkenburg, ridder, gevraagd om te bezegelen en Daniël heeft dit gevraagd aan Jan, heer van Haasdal, ridder.
Walram en Jan van Haasdal hebben op hun verzoek bezegeld.
Gegeven in 1283.
Willem, pastoor van Geertruidenberg, ziet na zijn excommunicatie en gevangenschap ten gevolge van het niet naleven van een vonnis van Jan (van Enghien), bisschop van Luik, af van zijn aanspraken inzake het geschil met abdis en convent van de abdij van Thorn, waaronder van de beloofde verplichting jegens hem door de ridders Hendrik, heer van Pietersheim, en Michael, heer van Rothem. Tevens belooft hij ter meerdere zekerheid zijn kerk vacant te stellen indien hij of zijn medestanders hiertegen zouden handelen en aan de abdis van Thorn en de bisschop van Luik een boete te betalen van elk 100 mark Luiks, waarvoor hij borgen aanstelt. Jan (van Vlaanderen), bisschop van Luik, keurt deze bepalingen goed, evenals Gerard van Nassau, aartsdiaken van Luik, die tevens verklaart op voordracht van de abdis van Thorn een nieuwe pastoor te Geertruidenberg te installeren indien Willem niet zou voldoen aan de gestelde voorwaarden.
Origineel
A. Maastricht, HCL, toegangsnr. 01.187A, archief Vrije Rijksheerlijkheid Thorn, inv. nr. 58-1.
Aantekeningen op de achterzijde: 1o door eind 13e-/begin 14e-eeuwse hand: De ecclesia Montis Sancte Ghertrudis, 1282. – 2o door 17e-eeuwse hand: M doorgestreept. – 3o door 18e-eeuwse hand: G.
Bezegeling: drie uithangend bevestigde, dubbel doorgestoken zegels, die aangekondigd zijn, namelijk: S2 van Willem, heer van Horn, van bruine was, licht beschadigd, met CS2. – S6 van Willem, heer van Cranendonk, van bruine was, gaaf. – S7 van Osto, zoon van Gozewijn, heer van Born, van bruine was, beschadigd; één bevestigingsplaats (SD3) en vier bevestigingsplaatsen voor de aangekondigde zegels van Jan (van Vlaanderen), bisschop van Luik, Gerard van Nassau, aartsdiaken van Luik, Gozewijn, heer van Born, Walram, heer van Valkenburg en Monschau, en Jan van Haasdal (LS1, LS4, LS5 en LS8). Voor een beschrijving en afbeelding van S2, S6 en S7, zie Venner, ‘Zegels Thorn’, respectievelijk 42, 41 en 44-45.
Afschrift
B. eerste helft 15e eeuw, Ibidem, toegangsnr. 01.187B, archief Vrije Rijksheerlijkheid Thorn, inv. nr. 1628 (voorheen cartularium nr. 1) = Cartularium abbatiae imperialis Thorensis, 966-1600, p. 70-73 (oude fol. 39v-41r), onder de rubriek: Composicio domini Wilhelmi, investiti de Monte Sancte Gertrudis, cum abbatissa et conventum Thorense et Iohanne, episcopo Leodiense, met in de marge d, M, naar A.
Uitgave
Niet eerder uitgegeven.
Regesten
Franquinet, Beredeneerde inventaris Thorn, 55-56, nr. 35 (gedateerd 1282). – Habets, Archieven Thorn, 50, nr. 58 (gedateerd 1282 januari 6). – Haas, Chronologische lijst, 74, nr. 191 (gedateerd 1282 januari 6).
Datering
Het gebruik van paasstijl in het bisdom Luik is verondersteld, zie Camps, ONB I, XXI, en Dillo en Van Synghel, ONB II, XVII. Bij onderhavige oorkonde ontbreekt de dagtekening in de datatio. Deze oorkonde is hoogstwaarschijnlijk geredigeerd kort voor de oorkonde van Jan (van Vlaanderen), bisschop van Luik, d.d. 17 maart 1283 (zie Collectie Thorn, nr. 50), waarin hij naar de twee oorkonden van Willem verwijst (zie Collectie Thorn, nrs. 48 en 49).
Ontstaan en samenhang
Deze oorkonde is niet door dezelfde hand geschreven als de overeenkomst, uitgevaardigd door Willem, pastoor van Geertruidenberg, op 6 januari 1283 (zie Collectie Thorn, nr. 48). Wel is onderhavige oorkonde gemundeerd door een scriptor uit de abdij van Thorn, die werkzaam was in de periode 1282-1283. Voor de lokalisering van deze scriptor, zie Collectie Thorn, nr. 45.
Tekstuitgave
Het onderscheid tussen c en t is niet goed zichtbaar. De lacunes in A zijn aangevuld naar de oorkonde d.d. 1283 januari 6 (zie Collectie Thorn, nr. 48) en naar B. Voor de tekstdelen die aan de vooroorkonde zijn ontleend (Collectie Thorn, nr. 48) en afgedrukt zijn in een kleiner lettertype, zie Van Synghel, Oorkonden Thorn, 150-151.
Nummer 50
Jan (van Vlaanderen), bisschop van Luik, maakt bekend dat Willem van Born, pastoor van Geertruidenberg, uit de boeien losgelaten en volledig in vrijheid gesteld, in zijn aanwezigheid uit vrije wil en niet gedwongen overeenstemming heeft bereikt en vrede gesloten met abdis en convent van Thorn volgens alle bepalingen en voorwaarden die zijn opgenomen in de oorkonde, hierover opgemaakt en bezegeld door Willem, heer van Horn, Willem, heer van Cranendonk, Gozewijn, heer van Born, Osto, zijn zoon, voor henzelf, en door Walram, heer van Valkenburg, voor Arnoud van Stein en Jan, heer van Haasdaal, ridder, voor Daniël van Goor. Deze oorkonde is in aanwezigheid van de bisschop van Luik en van Willem, pastoor van Geertruidenberg, die daarnaar keek en dat hoorde, woord voor woord voorgelezen en Willem heeft hem gevraagd de oorkonde te bezegelen en die verzoening en vrede met zijn autoriteit te bevestigen. Bovendien heeft Willem, om deze verzoening en vrede te laten duren, onder ede beloofd dat hij alles zal accepteren wat de bisschop nog meer rechtens of door minnelijke schikking zou bepalen tussen enerzijds abdis en convent en anderzijds hemzelf over alle onenigheid die tot op de dag van vandaag tussen hen heeft gespeeld dan wel zou hebben kunnen spelen en dat hij dit van waarde zal houden en ongeschonden in acht zal nemen onder de boete, genoemd in de oorkonde over de genoemde vrede en regeling.
De bisschop bevestigt deze vrede en overeenstemming volgens alle voorwaarden en bepalingen die in de hierover opgemaakte oorkonde staan en bezegelt op verzoek van genoemde partijen de oorkonde die over deze vrede en overeenstemming is opgesteld, samen met Gerard van Nassau, aartsdiaken van Luik, en de genoemde edelen. Hij behoudt zich echter met instemming van genoemde partijen de macht voor om, indien nodig, tot 1 oktober eerstkomend deze vrede en overeenstemming te wijzigen, aan te vullen, te verminderen of te verduidelijken op de manier zoals hij dat nodig zal vinden, zodanig dat alle voorwaarden en bepalingen van kracht blijven die verduidelijkt of gewijzigd zijn in de oorkonde die door de bisschop is bezegeld.
Gedaan en gegeven in Hoei, op 17 maart 1283.
Jan (van Vlaanderen), bisschop van Luik, maakt bekend dat Willem, pastoor van Geertruidenberg, zich in zijn bijzijn heeft verzoend met abdis en convent van de abdij van Thorn, waarvan de voorwaarden zijn vastgelegd in de oorkonden d.d. 1283 januari 6 en 1283 (kort voor maart 16) en bevestigt deze onder voorbehoud van het recht om de daarin vervatte bepalingen tot 1 oktober eerstkomend te mogen wijzigen.
Origineel
A. Maastricht, HCL, toegangsnr. 01.187A, archief Vrije Rijksheerlijkheid Thorn, inv. nr. 59. Beschadigd met tekstverlies.
Aantekeningen op de achterzijde: 1o door eind 13e/begin 14e-eeuwse hand: De ecclesia Montis Sancte Gertrudis, 1282. – 2o door 17e-eeuwse hand: M doorgestreept. – 3o door 18e-eeuwse hand: G.
Bezegeling: één bevestigingsplaats, vermoedelijk voor het aangekondigde zegel van Jan (van Vlaanderen), bisschop van Luik (LS1).
Afschrift
B. eerste helft 15e eeuw, Ibidem, toegangsnr. 01.187B, archief Vrije Rijksheerlijkheid Thorn, inv. nr. 1628 (voorheen cartularium nr. 1) = Cartularium abbatiae imperialis Thorensis, 966-1600, p. 67-68 (oude fol. 38r-v), onder de rubriek: d, De ecclesia Montis Sancte Gertrudis, met in de marge M, naar A.
Uitgave
Niet eerder uitgegeven.
Regesten
Franquinet, Beredeneerde inventaris Thorn, 56-57, nr. 36 (gedateerd 1282 maart 17). – Habets, Archieven Thorn, 51, nr. 59 (gedateerd 1282 maart 17). – Haas, Chronologische lijst, 75, nr. 192 (gedateerd 1282 maart 17).
Datering
Het gebruik van paasstijl in het bisdom Luik is verondersteld, zie Camps, ONB I, XXI, en Dillo en Van Synghel, ONB II, XVII.
Ontstaan en samenhang
Onderhavige oorkonde hangt nauw samen met twee oorkonden uit 1283, uitgevaardigd door Willem, pastoor van Geertruidenberg, waarnaar in de dispositio wordt verwezen (zie Collectie Thorn, nrs. 48 en 49).
Deze oorkonde is gemundeerd door een scriptor uit de abdij van Thorn, die werkzaam was in de periode 1282-1283. Voor de lokalisering van deze scriptor, zie Collectie Thorn, nr. 45.
Tekstuitgave
Het onderscheid tussen c en t is niet goed zichtbaar. De lacunes in A zijn aangevuld naar B.
Nummer 51
Jan van Breill heeft op de vereiste wijze plechtig afstand gedaan van elk recht dat hij had of kon hebben of scheen te hebben ten aanzien van enige wascijnsplichtigen, namelijk Geertrui van Jukeren, Amelia, Goburgis, Simon van Jukeren, Godfried van Grocenhoven en hun familieleden, die toebehoren aan het altaar van de heilige Maria in Thorn, en hij behoudt daarbij zichzelf en zijn opvolgers geen enkel recht of betwisting voor ten aanzien van deze personen.
Bij deze plechtige afstand waren aanwezig: heer Adolf van Scharn, Jan van Immerath, Dirk van Geilenkirchen, ridders, Gerard Affenhout, Lodewijk, Gerlach, Bertold en Gerlach van den Berge, leenmannen van de abdis van Thorn.
Omdat Jan van Breill geen eigen zegel heeft, heeft hij gevraagd aan de pastoor van Hünshoven, Adolf van Scharn, Hendrik, heer van Rimburg, en Dirk van Geilenkirchen, ridders, deze oorkonde te bezegelen.
De pastoor van Hünshoven, Adolf van Scharn, Hendrik, heer van Rimburg, en Dirk van Geilenkirchen, ridders, hebben bezegeld.
Gegeven op 7 maart 1286.
Jan van Breill doet afstand van zijn recht op enige wascijnsplichtigen (te Übach) ten behoeve van de abdij van Thorn.
Origineel
A. Maastricht, HCL, toegangsnr. 01.187A, archief Vrije Rijksheerlijkheid Thorn, inv. nr. 64. Zwaar beschadigd met tekstverlies.
Aantekeningen op de achterzijde: 1o door eind 13e-eeuwse hand: De hominibus cerocensualibus. – 2o door 16e-eeuwse hand: [***] super quadam renunciacione, parum valet, 1285. – 3o door 17e-eeuwse hand: O.
Bezegeling: twee uithangend bevestigde zegels, die aangekondigd zijn, namelijk: S2 van Hendrik, heer van Rimburg, ridder, van bruine was, beschadigd. – S3 van Dirk van Geilenkirchen, ridder, van bruine was, beschadigd; en twee bevestigingsplaatsen, vermoedelijk voor de overige aangekondigde zegels, met oorkondeteksten op de zegelstaarten (LS1 en LS4). Voor een identificatie, beschrijving en afbeelding van S2 en S3, die niet bevestigd zijn volgens de in de tekst aangekondigde volgorde, zie Venner, ‘Zegels Thorn’, respectievelijk 43-44 en 45.
Uitgaven
a. Franquinet, Beredeneerde inventaris Thorn, 64-65, nr. 40 (gedateerd 15 februari 1285), naar A. – b. Habets, Archieven Thorn, 57-58, nr. 64 (gedateerd 15 februari 1285), naar a.
Regest
Haas, Chronologische lijst, 79, nr. 206 (gedateerd 15 februari 1285).
Datering
Het gebruik van paasstijl in het bisdom Luik is verondersteld, zie Camps, ONB I, XXI, en Dillo en Van Synghel, ONB II, XVII.
Tekstuitgave
De lacunes in A zijn aangevuld naar druk a, toen het origineel nog niet beschadigd was.
Nummer 52
Osto van Thorn heeft zijn hoeve Cuevorde, gelegen bij het dorp Thorn, met de gebouwen, bouwwerken en alle toebehoren die hij in cijnsrecht hield van de abdis van Thorn, aan de abdis verkocht en overhandigd tegen een zekere koopsom die hij van haar heeft ontvangen in geteld geld, overhandigd en uitbetaald. Hij heeft deze hoeve met de gebouwen, bouwwerken en alle toebehoren overgedragen en afgestaan en heeft ten overstaan van abdis, convent en de leenmannen en vazallen zodanig gehandeld dat dit ten aanzien van deze verkoop, overdracht, afstand en levering voldoende was voor de abdis, conform het vonnis van haar leenmannen en vazallen, uitgesproken door Hendrik van Baexem, ridder, haar vazal, die daartoe gevraagd was samen met het aanwezige gevolg van leenmannen en vazallen van de abdis, zoals hieronder genoemd. En zo is door het bovenstaande vastgesteld tussen abdis, convent en haar mensen enerzijds en Osto anderzijds dat hij vrijwillig afstand heeft gedaan en afstand doet van iedere actie die hem om welke reden dan ook tot op de dag van vandaag zou kunnen toekomen tegen de abdis, het convent en hun mannen.
Hierbij waren, samen met de heer van Horn, de leenmannen en vazallen van de abdis aanwezig, namelijk: Hendrik van Baexem, Godfried Bert, ridders, Marsilius van Berg, Koenraad de Cimiterio (van de Kerkhof), Gijsbert van Bocholt, Jan de Curia, Lambert, zijn broer, Mathias, zoon van Godfried Bert; bovendien waren ook aanwezig de proost van Emmerik, de deken, cantor en scholaster van het Onze-Lieve-Vrouwekapittel te Maastricht en vele andere betrouwbare mannen.
Osto van Thorn heeft gevraagd aan Walram, heer van Valkenburg, Gozewijn, heer van Born, en Osto, zijn zoon, ridder, om te bezegelen en zij hebben op zijn verzoek bezegeld.
Gedaan en gegeven op 23 januari 1287.
Osto van Thorn verkoopt aan de abdis van Thorn de hoeve Cuevorde, gelegen bij Thorn, die hij van haar in cijns houdt.
Origineel
A. Maastricht, HCL, toegangsnr. 01.187A, archief Vrije Rijksheerlijkheid Thorn, inv. nr. 65.
Aantekeningen op de achterzijde: 1o door 13e/14e-eeuwse hand: Venditio curtis de Cuvorde. – 2o door 15e-eeuwse hand: Oysto, venditio de Koevort, V. – 3o door tweede helft 18e-eeuwse hand: Curtis de Cuevorde in censum data fuit ab abbatissa Thorensi ac reddita pretio retroaditur per presens instrumentum, Broeckmeulen. – 4o door 18e-eeuwse hand: 1286, A.
Bezegeling: drie bevestigingsplaatsen voor de aangekondigde zegels van Walram, heer van Valkenburg, Gozewijn, heer van Born, en Osto, zoon van Gozewijn, heer van Born (LS1, LS2 en LS3).
Afschriften
B. 18e eeuw, Ibidem, toegangsnr. 01.187B, archief Vrije Rijksheerlijkheid Thorn, inv. nr. 1629 = Codex of cartularium IV, 992-1762 (band notariële afschriften abdij Thorn), p. 51, met opgave van drie zegelplaatsen, eenvoudig afschrift. – C. laatste kwart 18e eeuw, Ibidem, toegangsnr. 01.187B, archief Vrije Rijksheerlijkheid Thorn, inv. nr. 1631, Cartularium, p. 17-19, onder de rubriek: Osto de Thorne cedit domine abbatisse Thorensi prediolum seu villam dictam Cuevorde anno 1286, met opgave van drie bezegelingsplaatsen, eenvoudig afschrift, naar A.
Uitgaven
a. Franquinet, Beredeneerde inventaris Thorn, 65-66, nr. 41(gedateerd 23 januari 1286), naar A. – b. Habets, Archieven Thorn, 58-59, nr. 65 (gedateerd 23 januari 1286), naar a.
Regest
Haas, Chronologische lijst, 81, nr. 211 (gedateerd 23 januari 1286).
Datering
Het gebruik van paasstijl in het bisdom Luik is verondersteld, zie Camps, ONB I, XXI, en Dillo en Van Synghel, ONB II, XVII.
Tekstuitgave
Het onderscheid tussen c en t is niet goed zichtbaar.
Nummer 53
Tussen abdis en convent van de abdij van Thorn enerzijds en de pastoor van Thorn anderzijds is een geschil ontstaan over de presentatie van de abdis, die namens de abdij het patronaatsrecht heeft van de parochiekerk van Thorn. Diezelfde pastoor van Thorn heeft en houdt dit de afgelopen vijf jaar. En sinds mensenheugenis ontvangt en is de abdij tot nu toe gewoon om twee derden van alle tienden van de parochie van Thorn te ontvangen, en de pastoor één derde. In deze parochie zijn zekere akkers gelegen, waarvan de abdij twee derden van de tienden en de pastoor één derde heeft, zoals zij die van alle andere akkers tot nu toe hebben. De pastoor beweert dat deze akkers al sinds mensenheugenis in cultuur gebracht zijn. En daarom zegt de pastoor dat dergelijke tienden als van nieuwe akkers volledig tot hem en zijn parochiekerk moeten behoren en hij vraagt in zijn naam en die van zijn kerk om deze tienden aan hem toe te wijzen.
Hierop antwoorden abdis en convent dat de abdij tot nu toe alle tienden van de parochie van Thorn ontving en hief, en deze kon en kan ontvangen en heffen krachtens de oude en goedgekeurde gewoonte, en dat de abdij de tienden van de genoemde akkers, waaruit haar [***] deze delen toekomt, al veertig jaar en langer geheven heeft en ontvangen heeft en deze vredig in haar bezit waren alsof ze deze kon heffen, zodat de abdij het recht om de tiend in deze akkers te heffen en deze akkers met tienden te belasten heeft opgeëist. Waarop de al genoemde pastoor repliceerde, omdat de genoemde tienden van de genoemde akkers novale tienden zijn, dat de abdij van Thorn niets kon of mocht bepalen tegen de parochiekerk van Thorn. Hierover hebben abdis en convent van Thorn aan de deken, en de pastoor van Thorn aan de cantor van de Onze-Lieve-Vrouwekerk van Maastricht, toevertrouwd dat zij volgens raadpleging van eerbare mannen, namelijk van de deken en het kapittel van de domkerk te Luik, ervoor moeten zorgen een uitspraak te doen volgens het recht of de tienden van de genoemde akkers voor twee derde aan abdis en convent dan wel onverdeeld aan de pastoor van Thorn zouden moeten toebehoren. En daarom verzoeken de deken en cantor van de Onze-Lieve-Vrouwekerk van Maastricht aan de deken en het kapittel van Luik om over de hiervoor gestelde zaken te antwoorden wat recht is. En de deken en de cantor hebben Jan van Thorn, de clericus die dit overhandigt, als hun vertegenwoordiger aangesteld om van de deken en het kapittel van Luik een advies te verkrijgen over wat recht is in de voornoemde zaak, en zij hebben er hun zegels aangehangen.
Gedaan op 3 juli 1287.
Beoorkond wordt het verzoek van deken en cantor van het Onze-Lieve-Vrouwekapittel te Maastricht namens abdis en convent van Thorn enerzijds en de pastoor van Thorn anderzijds om de deken en het kapittel van de domkerk van Luik te raadplegen inzake de beslechting van hun geschil over de novale tienden in de parochie van Thorn. Deken en cantor van het Onze-Lieve-Vrouwekapittel hebben Jan, pastoor van Thorn, als hun vertegenwoordiger aangesteld om dit juridisch advies te verwerven in Luik.
Origineel
A. Maastricht, HCL, toegangsnr. 01.187A, archief Vrije Rijksheerlijkheid Thorn, inv. nr. 66. Beschadigd met tekstverlies.
Aantekeningen op de achterzijde: 1o door 16e-eeuwse hand: Compositio inter capittulum et investitum Thorensem, 1367 (sic), T. – 2o door 17e-eeuwse hand: V.
Bezegeling: door het uitscheuren van het perkament onderaan kan niet meer worden vastgesteld of de aangekondigde bezegeling is aangebracht.
Uitgave
Niet eerder uitgegeven.
Regesten
Franquinet, Beredeneerde inventaris Thorn, 66-67, nr. 42. – Habets, Archieven Thorn, 59-60, nr. 66. – Haas, Chronologische lijst, 83, nr. 218.
Samenhang
Voor de overeenkomst tussen abdis en convent van de abdij van Thorn met de pastoor van Thorn, de scheidsrechtelijke uitspraak door deken en cantor van het Onze-Lieve-Vrouwekapittel te Maastricht, alsmede het verzoek aan de bisschop van Luik om deze te bekrachtigen, zie Collectie Thorn, respectievelijk nrs. 54, 55 en 58.
Tekstuitgave
De ontbrekende delen van woorden in A zijn waar mogelijk aangevuld.
Nummer 54
Guda, abdis, en het convent van de abdij van Thorn maken bekend dat zij Jan van Baexem, pastoor van Thorn, tien malder rogge en tien malder haver geven in de maat die in het gebied van de heerlijkheid van Horn gebruikelijk is en beloven die jaarlijks op 11 november te leveren zolang hij leeft. Jan belooft, voor zover dat aan hem is, op gevaar van verlies van de genoemde twintig malder dat, indien abdis en convent over de heffing van de novale tienden voor de twee derden in de kerken waarvan zij de patroon zijn van de paus of anders een bevestiging of vergunning zouden krijgen, dat hij daar dan, als dat al in zijn macht ligt, zijn instemming en steun aan zal geven. En indien daar een oorkonde moet over worden opgesteld om deze bevestiging of vergunning te verkrijgen, dan zal hij die met zijn eigen zegel bezegelen.
Jan, pastoor van Thorn, en abdis en convent van Thorn hebben bezegeld.
Gegeven op 13 juli 1287.
Guda (van Rennenberg), abdis, en convent van de abdij van Thorn geven aan Jan van Baexem, pastoor van Thorn, jaarlijks tien malder rogge en tien malder haver zolang hij leeft. Jan belooft op gevaar van verlies van deze schenking zijn goedkeuring te hechten aan een pauselijke of een andere bevestiging ten gunste van abdis en convent inzake de heffing van twee derden van de novale tienden in de kerken waarvan zij het patronaatsrecht hebben. Indien hiervoor een oorkonde moet worden opgesteld, dan zal hij die met zijn eigen zegel bezegelen.
Origineel
[A]. niet voorhanden, maar bekend uit B.
Afschrift
B. 14e eeuw, Maastricht, HCL, toegangsnr. 01.187A, archief Vrije Rijksheerlijkheid Thorn, inv. nr. 102a, naar [A].
Uitgave
a. Habets, Archieven Thorn I, 60, nr. 67, naar B.
Nummer 55
Alexander en Hendrik, respectievelijk deken en cantor van het Onze-Lieve-Vrouwekapittel te Maastricht, maken bekend dat zij aangesteld zijn als scheidrechters in het geschil tussen abdis en convent van de abdij van Thorn enerzijds en Jan, pastoor van de parochiekerk van Thorn, anderzijds inzake de novale tienden van die parochie, het kanonikaat en de prebende die Jan, plaatsvervangend pastoor van de kerk van Oirschot, heeft in het klooster van Thorn en die volgens hem bij zijn kerk hoorden, alsmede inzake bepaalde parochiale rechten van de pastoor, zoals beschreven in de oorkonde waarin daarover een compromis staat. Na het nauwgezet bekijken van de inhoud van het compromis en competente beraadslaging, na het inwinnen van advies van rechtsgeleerden en het doen van alles op de juiste wijze, hebben Alexander en Hendrik in dit geschil als volgt uitspraak gedaan: abdis en convent zullen voor zichzelf en voor het klooster, en Jan zal voor zichzelf en zijn kerk, zowel de oude als de novale tienden kunnen heffen en ontvangen op die akkers waarop ze dat tot dusverre gewoon waren en op diezelfde wijze. Van de toekomstige novale tienden zal de pastoor echter één derde en de abdij twee derden ontvangen, zoals zij dat hier rechtens moeten doen volgens de gewoonte die tot dusverre in acht is genomen door de domkerk van Luik en waarover Alexander en Hendrik door andere rechtsgeleerden zijn geïnstrueerd.
Ook verklaren zij dat Jan uit hoofde van zijn kerk geen enkel recht heeft op het kanonikaat en de prebende, omdat niet vaststaat of vast kan staan dat door een hogere, daartoe gemachtigde autoriteit, dit kanonikaat en deze prebende verbonden zijn aan de parochiekerk van Thorn of de parochiekerk aan het kanonikaat en de prebende. Zij bepalen tevens dat de klok die ’s ochtends gewoonlijk wordt geluid in het klooster, ook moet worden geluid voor de feestelijkheden van Kerstmis, Maria Lichtmis, Palmzondag, Pasen, alsmede bij de mis voor overleden vazallen, voor de familia van abdis en convent en voor iedereen van het convent, zoals dat in het klooster tot dusverre gewoonte is geweest. Verder verklaren zij dat de kapelaans van de altaren van het klooster geen giften mogen ontvangen van de parochianen van de pastoor bij de vier grote feesten, de dertig-dagen-vieringen en andere dodenmissen en speciale missen, tenzij eerst voor hen vaststaat dat de pastoor of zijn plaatsvervanger uit deze giften voldaan is. Voorts doen zij de uitspraak dat de dienstboden van abdis en convent die bij hen verblijven en inwonen, evenals de vier gebeneficieerden, die zij zusters noemen, voor hun persoon vrijgesteld zijn van parochierechten, tenzij zij van de pastoor of zijn plaatsvervanger de kerkelijke sacramenten ontvangen; maar deze dienstboden, deze zusters uit de huizen én de familia, indien zij deze zouden hebben buiten de immuniteit van het klooster, vallen onder de parochiale rechten. Eveneens verklaren Alexander en Hendrik dat de vier huizen die men dienstgebouwen noemt, waarvan één gelegen is richting het klooster en drie daar tegenover over de beek, behoren bij de kloostergebouwen en dat deze uitgezonderd zijn van de parochierechten, tenzij die huizen bewoond worden door personen die elders tot parochierechten verplicht zijn. Zij bevelen partijen om deze uitspraak in acht te nemen op straffe van wat in het compromis is opgenomen en behouden zich met instemming van partijen de macht voor tot verheldering of interpretatie, mocht er twijfel of onduidelijkheid ontstaan; partijen hebben zich echter vrijwillig en vrij aan hun uitspraken onderworpen.
Alexander en Hendrik hebben hun zegels aan deze oorkonde gehangen, samen met abdis en convent van Thorn, de pastoor van Thorn, en met Jan, proost van Sint-Andreas te Keulen, Jan van Geistingen, kanunnik te Kortessem, en Hendrik van Baexem, ridder, vader van Jan, pastoor van van de parochiekerk van Thorn, die bij dit alles aanwezig waren.
Abdis en convent van Thorn, en Jan, pastoor van Thorn, de voorgaande zaken accepterend en deze uitspraak goedkeurend, alsmede proost Jan van Geistingen en Hendrik van Baexem, gevraagd door beide partijen, hebben bezegeld.
Gedaan en gegeven op 14 juli 1287.
Alexander, deken, en Hendrik van Houthorne, cantor van het Onze-Lieve-Vrouwekapittel te Maastricht, doen uitspraak in het geschil tussen abdis en convent van de abdij van Thorn enerzijds en Jan, pastoor van de parochiekerk van Thorn, anderzijds inzake de novale tienden in de parochie van Thorn, het kanonikaat, zijn prebende en zekere parochiale rechten.
Origineel
A. Maastricht, HCL, toegangsnr. 01.187A, archief Vrije Rijksheerlijkheid Thorn, inv. nr. 68.
Aantekeningen op de achterzijde: 1o door 16e-eeuwse hand: Declaratio arbitralis ex parte capituli et pastoris in Thoren super decimis tam maioribus, minutis quam novalibus et multis aliis, 1287. ‒ 2o door 17e-eeuwse hand: T doorgestreept. ‒ 3o door 18e-eeuwse hand: I.
Bezegeling: vijf uithangend bevestigde zegels, die aangekondigd zijn, namelijk: S1 van Alexander, deken van het Onze-Lieve-Vrouwekapittel te Maastricht, van bruine was, beschadigd, met op de zegelstaart decanus. ‒ S3 van Guda van Rennenberg, abdis van Thorn, van bruine was, beschadigd, met op de zegelstaart abbatissa. ‒ S4 van het convent van de abdij van Thorn, van bruine was, beschadigd, met op de zegelstaart conventus. ‒ S5 van Jan van Baexem, pastoor van de parochiekerk van Thorn, van bruine was, beschadigd, met op de zegelstaart investitus. ‒ S6 van Jan, proost van het Sint-Andreaskapittel te Keulen, van bruine was, licht beschadigd, met op de zegelstaart [***un***]; en drie bevestigingsplaatsen, vermoedelijk voor de overige drie overige aangekondigde zegels van Hendrik, cantor van het Onze-Lieve-Vrouwekapittel te Maastricht, (LS2), van Jan van Geistingen, kanunnik van het Sint-Pieterskapittel te Kortessem, met op de zegelstaart Iohannes de (LS7) en van Hendrik van Baexem, ridder, met op de zegelstaart H. de (LS8), Voor een beschrijving en afbeelding van S1, S3, S4, S5 en S6, zie Venner, ‘Zegels Thorn’, respectievelijk 24-25, 34, 32-34, 35 en 20-21.
Afschriften
B. eerste helft 15e eeuw, Ibidem, toegangsnr. 01.187B, archief Vrije Rijksheerlijkheid Thorn, inv. nr. 1628 (voorheen cartularium nr. 1) = Cartularium abbatiae imperialis Thorensis, 966-1600, p. 98-99 (oude fol. 53v-54r), onder de rubriek: E, Concordia inter abbatissam et conventum Thorensem cum Iohanne de Baexen, investito parrochialis ecclesie Thorensis, naar A. – C. 1669, Ibidem, toegangsnr. 01.187B, archief Vrije Rijksheerlijkheid Thorn, inv. nr. 1629 = Codex of cartularium IV, 992-1762 (band notariële afschriften abdij Thorn), p. 53-55, authentiek afschrift door J. Bachuys, apostolisch notaris, naar A.
Uitgave
Niet eerder uitgegeven.
Regesten
Franquinet, Beredeneerde inventaris Thorn, 67-69, nr. 43 (gedateerd 1287 juli 29). – Habets, Archieven Thorn, 60-61, nr. 68 (gedateerd 1287 juli 29). – Haas, Chronologische lijst, 83, nr. 219.
Samenhang
Voor het verzoek om juridisch advies door deken en cantor van het Onze-Lieve-Vrouwekapittel te Maastricht aan deken en kapittel van de domkerk te Luik, alsmede het verzoek aan de bisschop van Luik om de scheidsrechtelijke uitspraak te bekrachtigen, zie respectievelijk nrs. 53 en 58.
Nummer 56
Gegeven door middel van een afschrift onder het zegel van broeder Willem, proost van Sint-Gerlach, van de Premonstratenzerorde.
In naam van de Vader, de Zoon en de Heilige Geest.
– – – (hierna volgt de tekst van de gekopieerde oorkonde, zie Van Synghel, Oorkonden Sint-Gerlach, 30-33, nr. 3).
Gegeven door middel van een afschrift op 9 augustus 1287.
Willem, proost van Sint-Gerlach te Houthem, geeft een afschrift van de oorkonde d.d. (1231 december 25-) 1232 (september 23) inzake de verkoop door Jan Gruszere van cijnsplichtige akkers te Houthem aan het klooster Sint-Gerlach, met instemming van de Onze-Lieve-Vrouwekerk te Thorn.
Origineel
A. Maastricht, HCL, toegangsnr. 01.187A, archief Vrije Rijksheerlijkheid Thorn, inv. nr. 69. Gelinieerd.
Aantekeningen op de achterzijde: 1o door 17e-eeuwse hand: Ioannes Crasgert vendidit agros censuales cum consensu capituli, 1287, V doorgestreept. – 2o door 18e-eeuwse hand: C.
Bezegeling: één uithangend bevestigd zegel, dat aangekondigd is, namelijk: S1 van Willem proost van Sint-Gerlach te Houthem, van groene was, beschadigd. Voor een beschrijving en afbeelding van S1, zie Venner, ‘Zegels Thorn’, 34-35.
Uitgave
Niet eerder uitgegeven.
Regesten
Habets, Archieven Thorn, 61-62, nr. 69. – Haas, Chronologische lijst, 83, nr. 220.
Nummer 57
Guda van Rennenberg, abdis, en het convent van de abdij van Thorn maken bekend dat het billijk is dat degenen die God dienen, aangezien het nodig is, de personen namelijk die voor de dienst van God bestemd zijn, niet met tijdelijke zaken belast worden en zorgvuldig ondersteund worden, opdat ze de geestelijke zaken, die de wereldlijke ver te boven gaan, niet in de steek laten.
Daarom maken zij aan de gemeenschap bekend, omdat ze op grond van deze overweging behoefte hebben aan de dienst van geschikte personen, voor henzelf aangenaam en voor het klooster noodzakelijk, over wie zij en het klooster niet beschikten, dat zij twaalf begijnen uitgekozen hebben om altijd God en de Heilige Maagd Maria, hun genoemde klooster, henzelf en ieder van hen, zo nodig altijd als beneden beschreven te dienen. Deze begijnen wil de abdis, na voorafgaand overleg met het convent, op grond van advies van vrome en geestelijke mannen, voorzien van het deel van de abdijgoederen, van het toekomstige geld en de renten die tot de abdij horen, en van de goederen die verkregen en verworven zijn van Mabilia, weduwe van wijlen Hendrik, voogd van Eisden, en haar kinderen, die ze van de abdis in leen bezaten. En zij heeft hen van het genoemde deel van deze goederen willen voorzien, zoals hierna weergegeven zal worden, waarbij zij deze aan de begijnen in leen overdraagt onder de volgende voorwaarden, opdragend en besluitend dat de voornoemde goederen zullen behoren tot de genoemde begijnen en de andere onderstaande goederen tot het convent van het klooster, onder voorbehoud van het ererecht van de te zijner tijd zittende abdis van het klooster, zoals beneden benoemd en onderscheiden. Dit zullen echter de goederen zijn die door de genoemde abdis verkregen zijn van de genoemde Mabilia en haar kinderen: ongeveer 22 bunder akkerland, gelegen in de akkers van Eisden, met een weiland in de beneden beschreven plaatsen, in alle percelen; deze percelen liggen: een halve bunder gelegen aan de Ketelt, vijf rotulen of morgen, die Mechteld hebben toebehoord; vijf morgen (er tegenover gelegen), een bunder aan de Binsskuelen; twee bunder aan de Steinacker; een bunder aan het Cruijtz; een bunder, geheten de Qwytbunder, een halve bunder, geheten het Vaerlant; twee bunder, die hebben toebehoord aan Maarten en Hammo; een morgen bij de Trichterweg; vijf morgen achter de hof van Thorn, achter de hoeve, een morgen bij de Mueder, een morgen bij de weide, Groetmugen geheten; zeven morgen bij de Putt; zes en een halve morgen met een stuk weiland bij Vijß Wincker, drie bunder in het bosch, bij de heide een bunder, een bunder bij de Hugenacker, een halve bunder achter de hoeve, zestien schellingen en twaalf kapoenen jaarlijkse cijns, gelegen in het dorp Eisden, waarvan volgende personens het volgende moeten betalen: Thomas twee schelling en vier kapoenen, Arnoud twee schelling en vier kapoenen, Lambert vier schelling en vier kapoenen van een bunder en een stuk, Sibert twee schelling en vier kapoenen, Alard twaalf penning en twee kapoenen, Joris twee penning en twee kapoenen, Vinkinius twee penning en twee kapoenen en twee hoenders, Goddart Hamel twaalf penning en twee kapoenen, Magster twaalf penning en twee kapoenen, Hendrik, wijnboer, zes penning en twee kapoenen, Hendrik, wagenmaker, twaalf penning (en) twee kapoenen, Oda Smyetz twaalf penning en twee kapoenen. De abdis wil dat deze landerijen en cijnspenningen aan de voornoemde begijnen toebehoren op de genoemde wijze en de kapoenen en hoenders tot haar convent, samen met de eigendomsrechten en keurmeden van de genoemde goederen, die voor altijd in het bezit blijven van de genoemde begijnen. Zij wil en besluit dat de renten en opbrengsten, afkomstig van de voornoemde landen in koren en geld, jaarlijks in gelijke porties worden verdeeld en uitgedeeld en dat de zestien schelling voor het gemeenschappelijke gebruik van de begijnen, namelijk voor hout en kaarsen, aan hen worden overgedragen, maar dat de genoemde kapoenen en hoenders en keurmeden aan het genoemde convent samen met de eigendomsrechten volgens het algemene gebruik van het convent worden overhandigd op een dergelijke wijze en manier dat door het convent aan de begijnen voor de genoemde kapoenen, hoenders en keurmeden zes schellingen sterling voor altijd jaarlijks met Kerstmis betaald worden en gelijkelijk onder de begijnen verdeeld. Met de genoemde goederen beleent zij Ida, weduwe van Hendrik, vroeger Pauwens geheten, ten behoeve van haar en haar medebegijnen. In deze leenbrief bepalen abdis en convent van Thorn dat voor het recht van de dode hand, heergeweide genoemd, dat de abdis en het covent te zijner tijd zal toebehoren, volgens Luiks gebruik tien schelling betaald moet worden, en voor het leen of beneficie van de abdis dat met instemming van het convent aan de begijnen gegeven en in eigendom overgedragen is.
Ze legt de begijnen ook de plicht of dienst op dat bij ziekte van een kloosterzuster één van de begijnen, die geschikt en nodig is, naar de zieke moet komen en ze haar, zolang de ziekte duurt, moet dienen in alles wat gevraagd wordt, en bij haar zitten terwijl ze gebeden uitspreekt totdat het lichaam aan de aarde is toevertrouwd. Bij alle hoogfeesten en jaargetijden die in de abdij worden gehouden, moeten de begijnen samenkomen in de abdij en daar moeten enkelen van hen de kosteres assisteren bij het luiden van de klok en bij andere noodzakelijke diensten, als er om gevraagd wordt.
De abdis draagt op en bepaalt dat, indien een van de begijnen aangeklaagd wordt dat ze ongehoorzaam is ten opzichte van de meesteres of oudste of dat van de oudste of andere geloofwaardige mensen of iemand anders een gerucht of faam de abdis of het convent van Thorn bereikt over openbare onbehoorlijke zaken of andere openbare schandalen en laster die de andere zusters niet zonder schande mogen verbergen, dan zal de overtreedster zonder weerwoord verstoten worden en zal de verstotene niet meer deelhebben aan het gezelschap van de begijnen en niet meer genieten van het voorrecht van de abdij.
Ook draagt de abdis op en bepaalt dat, indien enkele of vele begijnen uittreden, de abdis te zijner tijd een andere of anderen met goede omgangsvormen en goede naam en passende leeftijd zal aanstellen na overleg met drie of vier van de oudste kloosterjuffers, in naam van God en met een goed geweten, en dat zij van alle overtredingen kennis zal nemen en ze bestraffen.
Wat de abdis heeft opgedragen over de diensten die moeten worden uitgevoerd bij de lichamen van de kloosterjuffers, namelijk dat begijnen bij de dode lichamen moeten zitten, dat draagt ze op en bepaalt ze ook voor de dode lichamen van kanunniken die in het klooster woonachtig zijn; en abdis en convent willen dat de door de abdis verleende gave ongeschonden tot nut en voordeel van het klooster geobserveerd en uitgevoerd wordt.
Als getuigen bij deze verordening waren volgende leenmannen van de abdij en andere vrome mannen aanwezig: Jan, proost van de Sint-Andreaskerk te Keulen en aartsdiaken van Luik, Michael, scholaster van de Onze-Lieve-Vrouwekerk te Maastricht en kanunnik van de abdij van Thorn, Jan, pastoor, Philips en Frank, priesters en vicarissen, Hendrik van Baarle, ridder, Marcelis van Berg, Erhard van Awirs, Jan Gepell, Gielman, Reimboud, Gijsbert van Bocholt, Knoup van Geistingen, Jan en Lambert, broers en bedienaars van de abdij van Thorn; Godfried Hermans Olmeke, Hendrik Hoelbar, Dirk Haspegouere, Gerard Neeff, leenman van de abdij in Eisden, en anderen, zowel schepenen als leenmannen.
Abdis en convent hebben bezegeld.
Gegeven op 24 augustus 1287.
Guda van Rennenberg, abdis, en het convent van de abdij van Thorn stichten een begijnhof te Thorn voor twaalf begijnen en wijzen daartoe abdijgoederen, renten en inkomsten aan te Eisden, afkomstig uit de goederen van Mabilia, weduwe van Hendrik, voogd van Eisden en haar kinderen, waarmee zij de begijn Ida, weduwe van Hendrik Pauwens, belenen. Tevens stellen zij bepalingen op ten aanzien van het gebruik van deze goederen en inkomsten en leggen de verplichtingen van de begijnen vast.
Origineel
[A]. Niet voorhanden.
Vertalingen
B. 17e eeuw, Maastricht, HCL, toegangsnr. 01.187A, archief Vrije Rijksheerlijkheid Thorn, inv. nr. 70, vertaling in de taal van de streek, van [A]. – [C]. niet voorhanden, maar bekend uit Habets, Archieven Thorn, 62-63, Duitse vertaling.
Uitgave
Niet eerder uitgegeven.
Regest
Habets, Archieven Thorn, 62-63, nr. 70.
Nummer 58
Guda, abdis, en het convent van de abdij van Thorn én Jan, pastoor van Thorn, maken aan Jan (van Vlaanderen), bisschop van Luik, bekend dat, aangezien volgens een oud, sinds mensenheugenis verworven gebruik twee derden van de novale en oude tienden van de plaats en het grondgebied van Thorn aan abdis en convent zijn toegekomen en toekomen en één derde aan pastoor Jan en aan diens voorgangers op grond van hun aanstelling, en aangezien er hierover en over enkele andere rechten van de parochie tussen beide partijen een geschil is ontstaan, zij de beslissing aan integere mannen hebben toevertrouwd, namelijk aan Alexander en meester Hendrik, respectievelijk deken en cantor van de Onze-Lieve-Vrouwekerk te Maastricht. Deze hebben in hun scheidsrechtelijke uitspraak verordonneerd, zoals in de hierover opgestelde oorkonde uitvoeriger omschreven staat, dat de genoemde twee derden van de tienden, zowel opgebracht als op te brengen in de genoemde parochie, bestemd is en moet zijn voor de abdis en het convent en één derde voor de pastoor en diens opvolgers, zoals tot nu toe overeengekomen is. Deze verordening hebben abdis en convent van Thorn én Jan, pastoor van Thorn, gezien het nut voor hen, goedgekeurd, met de belofte dit ongeschonden te respecteren en het verzoek aan de bisschop van Luik om met het voorgaande in te stemmen, dit goed te keuren en door zijn bisschoppelijk gezag te bevestigen.
Guda, het convent en Jan bezegelen.
Gegeven op 1 oktober 1287.
Guda (van Rennenberg), abdis, en het convent van de abdij van Thorn alsmede Jan, pastoor van Thorn, verzoeken Jan (van Vlaanderen), bisschop van Luik, de uitspraak van de scheidslieden te bekrachtigen inzake hun geschil over de tienden te Thorn.
Origineel
A. Maastricht, HCL, toegangsnr. 01.187A, archief Vrije Rijksheerlijkheid Thorn, inv. nr. 71.
Aantekeningen op de achterzijde: 1o door 17e-eeuwse hand: Compositio decimarum inter abbatissam et capitulum ex una necnon pastorem Thorensem ex alia parte partibus. – 2o door 17e-eeuwse hand: 1287. – 3o door 17e-eeuwse hand: V boven doorgestreepte letter. – 4o door 18e-eeuwse hand: J.
Bezegeling: drie uithangend bevestigde zegels die aangekondigd zijn, namelijk: S1 van de abdij van Thorn, van bruine was, beschadigd. – S2 van Guda van Rennenberg, abdis van Thorn, van bruine was, beschadigd. – S3 van Jan, pastoor van Thorn, van bruine was, licht beschadigd. Voor een beschrijving en afbeelding van S1, S2 en S3, zie Venner, ‘Zegels Thorn’, respectievelijk 32-33, 34 en 35.
Uitgave
Niet eerder uitgegeven.
Regesten
Franquinet, Beredeneerde inventaris Thorn, 71, nr. 45. – Habets, Archieven Thorn, 63, nr. 71. – Haas, Chronologische lijst, 84, nr. 221.
Samenhang
Voor het verzoek om juridisch advies door deken en cantor van het Onze-Lieve-Vrouwekapittel te Maastricht aan deken en kapittel van de domkerk te Luik, alsmede de scheidsrechtelijke uitspraak, zie respectievelijk nrs. 53 en 55.
Nummer 59
Osto van Thorn genaamd van Cuevorde maakt bekend dat tussen hem en abdis en convent van de abdij van Thorn onenigheid is ontstaan over de verkoop van een lijfrente van vijftig mark Luiks, die de abdij hem eertijds verschuldigd was zolang hij zou leven en waarover door hem met abdis en convent een contract is gemaakt, alsmede over de oorkonden en de gang van zaken betreffende de verkoop en over diverse andere kwesties. Uiteindelijk zijn zij hierover vrijwillig overeengekomen, geleid door de raad van verstandige mannen, om een uitspraak te verkrijgen over het contract, de gang van zaken van de genoemde verkoop en over de bewijsstukken betreffende dat contract en meerdere andere zaken. Daartoe heeft Osto volgende oordeelkundige mannen gekozen: meester Wolter, kapelaan van de paus en professor in beide rechten, van de Sint-Servaaskerk, en meester Hendrik, van de Onze-Lieve-Vrouwekerk te Maastricht, cantores van beide kerken. Abdis en convent hebben volgende personen gekozen: Michael, scholaster, en Adolf, kanunniken van de Onze-Lieve-Vrouwekerk te Maastricht. Deze zouden onderzoeken wat zij over het contract, de gang van zaken en bewijsstukken zouden kunnen verklaren, interpreteren en veranderen of corrigeren, indien zij in die onderzochte stukken iets zouden vinden om te verklaren, veranderen of corrigeren. En daarbij beloven beide partijen dat zij zich voortaan aan de verklaring, interpretatie, verandering of correctie door de voornoemde cantores, de scholaster en Adolf moeten houden.
Op de dag die vastgesteld is over de voornoemde zaken, namelijk donderdag na het octaaf van Driekoningen, hebben de genoemde cantores, de scholaster en Adolf met de genoemden te Maastricht in het huis van de scholaster het contract, de werkwijze en de bewijsstukken, opgemaakt over deze zaak en over verschillende andere zaken tussen abdis en convent en Osto, nauwkeurig onderzocht en zij hebben uitgesproken dat het verkoopcontract, de wijze en gang van zaken daarover rechtvaardig en wettig hebben plaatsgevonden, en ook dat de bewijsstukken over deze zaak en een aantal andere zaken tussen partijen juist opgesteld waren, dat er niets in hoefde veranderd of verbeterd te worden en dat Osto van Thorn geen recht heeft om iets te eisen over de voornoemde zaken. De abdis, de dekanes Heilwich en Mechteld, kloosterzusters, en de kanunniken van Thorn waren samen met Osto aanwezig en hebben de genoemde verklaring en interpretatie voor zichzelf en voor het klooster aanvaard en er uit vrije wil en uitdrukkelijk mee ingestemd. Osto heeft zich volledig onderworpen aan het oordeel van de cantores, de scholaster en Adolf en aan de wil en gunst van abdis en convent over alle controversen en betwistingen, zowel feitelijk als rechtelijk, die tot op de huidige dag en uit welke oorzaak dan ook tussen hem en abdis en convent gerezen zijn. En na ontvangst van de vrijgevige begunstiging die abdis en convent aangaande haar weldaden aan Osto hebben verleend door het oordeel van de genoemde cantores, scholaster en Adolf, waarin hij vrijelijk en uitdrukkelijk erkent geheel voldaan te zijn, ziet hij geheel tevreden af van en verwerpt hij iedere actie die hem toekomt of zou kunnen toekomen tegen abdis en convent van Thorn tot op deze dag en hij bevestigt met een plechtige eed, gedaan met de hand en onder aanraking van de heilige evangeliën, dat hij, een ander of anderen, noch abdis en convent noch de vazallen van het convent, de hoevenaars, pachters en andere mannen van abdis en convent, noch hun personen noch hun zaken zal lastig vallen, direct of indirect, zwijgend of verborgen, met raad of met hulp. En hij verplicht zich tot al deze zaken onder de genoemde eed en op straffe van vijftig pond Leuvens, door hem te betalen aan abdis en convent indien hij in de toekomst zou ingaan tegen het voornoemde, waarbij hij voor het geval hij in in gebreke blijft, volgende edelen als borgen aanstelt voor abdis en convent: Walram, heer van Valkenburg en Monschau, Christiaan, heer van Limbricht, ridder, en Otto, zoon van de heer van Born, en elk van hen met volle aansprakelijkheid. Osto heeft bovendien afgezien van de excepties wegens bedrog en dwang, wegens het niet betalen van de koopprijs, en van iedere verdediging van recht en feit, zowel canoniek als civiel, waarmee hij tegen het voorafgaande zou kunnen ingaan.
Walram, heer van Valkenburg en Monschau, Christiaan van Limbricht en Otto, zoon van de heer van Born, nemen de last van de voornoemde borg en verplichting op zich en hebben bezegeld, samen met abdis en convent van Thorn.
Otto, zoon van de heer van Born, heeft het zegel van Christiaan, heer van Limbricht, gebruikt omdat hij geen eigen zegel heeft. Op verzoek van Osto van Thorn hebben ook de voornoemde cantores, de scholaster en Adolf, alsmede Hendrik, deken van de Onze-Lieve-Vrouwekerk te Maastricht, en Koenraad van Nythusen, kanunnik van de Sint-Servaaskerk te Maastricht, zijn bloedverwant, die bij alles aanwezig waren, bezegeld.
Gegeven op 19 januari 1289.
Osto van Thorn genaamd van Cuevorde onderwerpt zich aan de uitspraak van de scheidslieden inzake het geschil tussen hem en abdis en convent van de abdij van Thorn betreffende het contract, de oorkonden en de gang van zaken rond de verkoop van een lijfrente van 50 mark Luiks en hij belooft noch de abdis en convent noch hun vazallen, hoevenaars, pachters en andere mannen hierover ooit nog lastig te vallen.
Origineel
A. Maastricht, HCL, toegangsnr. 01.187A, archief Vrije Rijksheerlijkheid Thorn, inv. nr. 72. Beschadigd.
Aantekeningen op de achterzijde: 1o door eind 13e-eeuwse hand: Solutione de Oystone. – 2o door 17e-eeuwse hand: Quitancia Oystonis de Thoren capitulo facta super quadam pensione summa perpetuo quitata, 1288. ‒ 3o door 17e-eeuwse hand: T doorgestreept. ‒ 4o door 18e-eeuwse hand: V. ‒ 5o door 18e-eeuwse hand: Q.
Bezegeling: zes uithangend bevestigde zegels, die aangekondigd zijn, namelijk: S4 van Christiaan, heer van Limbricht, ridder, van bruine was, beschadigd. – S7 van Wolter, cantor van het Sint-Servaaskapittel te Maastricht, van bruine was, beschadigd, met CS7, klassiek intaglio. – S8 van Hendrik, cantor van het Onze-Lieve-Vrouwekapittel te Maastricht, van bruine was, licht beschadigd. – S9 van Michiel, scholaster van het Onze-Lieve-Vrouwekapittel te Maastricht, van bruine was, beschadigd. – S10 van Adolf, kanunnik van het Onze-Lieve-Vrouwekapittel te Maastricht, van bruine was, beschadigd. – S11 van Hendrik, deken van het Onze-Lieve-Vrouwekapittel te Maastricht, van bruine was, beschadigd; en vijf bevestigingsplaatsen voor de aangekondigde zegels van Walram, heer van Valkenburg en Monschau, Christiaan, heer van Limburg, de abdis van Thorn, het convent van de abdij van Thorn en Koenraad van Nythusen, kanunnik van het Sint-Servaaskapittel te Maastricht. Voor een beschrijving en afbeelding van S4, S7, S8, S9, S10 en S11, zie Venner, ‘Zegels Thorn’, respectievelijk 46, 27, 26, 25, 26 en 25.
Uitgaven
a. Franquinet, Beredeneerde inventaris Thorn, 71-75, nr. 46, naar A. – b. Habets, Archieven Thorn, 64-66, nr. 72, naar a.
Regest
Haas, Chronologische lijst, 86, nr. 227.
Datering
Het gebruik van paasstijl in het bisdom Luik is verondersteld, zie Camps, ONB I, XXI, en Dillo en Van Synghel, ONB II, XVI.
Nummer 60
Rooms-koning Adolf heeft alle schenkingen en giften bevestigd, gedaan aan de abdij van Thorn door graaf Ansfried in Kessel, gelegen in de gouw Maasland, en in Echt, in het bisdom Luik, met alle rechten en toebehoren die Ansfried hield en bezat van het keizerrijk, zoals Adolf heeft opgemaakt uit de privileges die wijlen zijn voorganger, rooms-koning Otto, aan Ansfried heeft verleend. Adolf bevestigt deze privileges en vernieuwt, keurt goed en bekrachtigt ook de privileges die Otto heeft toegestaan en verleend aan Ansfried, die Ansfried op gelijke wijze heeft verleend aan de abdij van Thorn alsof de inhoud hiervan woordelijk in deze oorkonde zou zijn opgenomen. Hij staat abdis en convent van de abdij van Thorn toe dat zij alles wat in deze privileges is uitgedrukt, vreedzaam en rustig bezitten met het recht en de gewoonte zoals de graaf dit gebruikte, zonder om het even welk beletsel.
Adolf heeft bezegeld.
Gegeven te Keulen, op 15 september 1292.
Rooms-koning Adolf bevestigt en hernieuwt de door rooms-koning Otto I bevestigde en hernieuwde schenking door Ansfried te Kessel en Echt aan de abdij van Thorn d.d. 950.
Origineel
A. Maastricht, HCL, toegangsnr. 01.187A, archief Vrije Rijksheerlijkheid Thorn, inv. nr. 73. Beschadigd met tekstverlies.
Aantekening op de achterzijde: 1o door 17e-eeuwse hand: Littere ratificationis Adulphi, Romanorum regis, bonorum donationis existentium in loco Casallo, s[ito in] pago de Masselant, et in pago de [Ey]ck per Amfridum (sic), comitem, ecclesie Thorensi facte, 1292.
Bezegeling: één uithangend bevestigd zegel, dat aangekondigd is, namelijk: S1 van Adolf, rooms-koning, van witte was, zwaar beschadigd. Voor een beschrijving en afbeelding van S1, zie Venner, ‘Zegels Thorn’, 37-38.
Afschrift
B. vóór april 1640, Ibidem, toegangsnr. 01.187B, archief Vrije Rijksheerlijkheid Thorn, inv. nr. 1628 (voorheen cartularium nr. 1) = Cartularium abbatiae imperialis Thorensis, 966-1600, p. 21-22, gewaarmerkt afschrift door Jacobus Vrancx, naar A.
Uitgaven
a. Franquinet, Beredeneerde inventaris Thorn, 75-76, nr. 47, naar A. – b. Habets, Archieven Thorn, 66-67, nr. 73, naar a.
Regesten
Böhmer-Samanek, Regesten 1273–1313, 38, nr. 84. – Bormans en Halkin, Table Chronologique, XI-2, 436. – Haas, Chronologische lijst, 93, nr. 252.
Ontstaan en samenhang
Voor de hieronder bevestigde oorkonde, zie Collectie Thorn, nr. 1. Op 15 september 1292 zijn door rooms-koning Adolf nog twee andere bevestigings- en hernieuwingsoorkonden verleend aan de abdij van Thorn (zie Collectie Thorn, nrs. 61 en 62), alsmede een vidimus met bevestiging van de oorkonde van de graaf van Gelre op 17 september 1292 (zie Collectie Thorn, nr. 63). De drie bevestigingsoorkonden d.d. 15 september 1292 hebben een nagenoeg gelijkluidend dictaat.
Tekstuitgave
De lacunes in A zijn aangevuld naar B.
Nummer 61
Rooms-koning Adolf heeft alle schenkingen en giften bevestigd, gedaan aan de abdij van Thorn door wijlen graaf Ansfried in Medemblik en in het graafschap Friesland, in de plaats die Nedermaasland wordt genoemd, in het bisdom Utrecht, met alle rechten en toebehoren die Ansfried hield en bezat van het keizerrijk, zoals Adolf heeft opgemaakt uit de privileges die wijlen rooms-koning Otto aan Ansfried heeft verleend. Adolf bevestigt deze privileges en vernieuwt, keurt goed en bekrachtigt ook de privileges die Otto heeft toegestaan en verleend aan Ansfried, die Ansfried op gelijke wijze heeft verleend aan de abdij van Thorn alsof de inhoud hiervan woordelijk in deze oorkonde zou zijn opgenomen. Hij staat abdis en convent van de abdij van Thorn toe dat zij alles wat in deze privileges is uitgedrukt, vreedzaam en rustig bezitten met het recht en de gewoonte zoals de graaf dit gebruikte, zonder om het even welk beletsel.
Adolf heeft bezegeld.
Gegeven te Keulen, op 15 september 1292.
Rooms-koning Adolf bevestigt abdis en convent van Thorn in het bezit van de goederen te Medemblik, in het graafschap Friesland en in Nedermaasland die graaf Ansfried aan de abdij had gegeven na deze zelf van rooms-koning Otto III te hebben ontvangen.
Originelen
A1. Maastricht, HCL, toegangsnr. 01.187A, archief Vrije Rijksheerlijkheid Thorn, inv. nr. 74-1.
A2. Ibidem, toegangsnr. 01.187A, archief Vrije Rijksheerlijkheid Thorn, inv. nr. 74-2.
Uitgave
a. Dijkhof, OHZ V, 235-236, nr. 2749, naar A1 en A2.
Nummer 62
Rooms-koning Adolf heeft het welwillende privilege, de vrijheden en rechten bevestigd, verleend aan de abdij van Thorn door wijlen rooms-koning Hendrik inzake de markt, tol en het rechtsgebied van Thorn én de kerken van Beek, Hemert en Avezaath, met alle nadere bepalingen alsof de inhoud hiervan woordelijk in deze oorkonde zou zijn opgenomen, vernieuwd, goedgekeurd en bekrachtigd.
Adolf heeft bezegeld.
Gegeven te Keulen, op 15 september 1292.
Rooms-koning Adolf bevestigt en hernieuwt de vrijheden en rechten door rooms-koning Hendrik II aan het klooster van Thorn geschonken inzake de markt, de tol en het rechtsgebied van Thorn en de kerken van Beek, Hemert en Avezaath.
Origineel
A. Maastricht, HCL, toegangsnr. 01.187A, archief Vrije Rijksheerlijkheid Thorn, inv. nr. 75. Beschadigd met tekstverlies.
Aantekeningen op de achterzijde: 1o door 14e-eeuwse hand: Auesate. – 2o door 17e-eeuwse hand: Confirmatio Adolphi, Romanorum regis de mercatu [in] Thoren per Henricum, imperatorem, concesso ac eciam iur[a] ecclesiarum de Beeck, Hamerick et Auezaet; V.
Bezegeling: één bevestigingsplaats voor het aangekondigde zegel van Adolf, rooms-koning (SD1).
Uitgaven
a. Lünig, Das Teutsche Reichs-Archiv, XI, 920, nr. 73, naar A. – b. Wolters, Notice historique Thorn, 99-100, nr. 15, naar a. – c. Franquinet, Beredeneerde inventaris Thorn, 78-79, nr. 49, naar A. – d. Habets, Archieven Thorn, 69, nr. 75, naar c.
Regesten
Böhmer-Samanek, Regesten 1273–1313, 39, nr. 86. – Haas, Chronologische lijst, 94, nr. 254.
Ontstaan en samenhang
Voor de hieronder bevestigde oorkonde, zie Collectie Thorn, nr. 4. Op 15 september 1292 zijn door rooms-koning Adolf nog twee andere bevestigings- en hernieuwingsoorkonden verleend aan de abdij van Thorn (zie Collectie Thorn, nrs. 60 en 61), alsmede een vidimus met bevestiging van de oorkonde van de graaf van Gelre op 17 september 1292 (zie Collectie Thorn, nr. 63). De drie bevestigingsoorkonden d.d. 15 september 1292 hebben een nagenoeg gelijkluidend dictaat.
Tekstuitgave
De lacunes in A zijn aangevuld naar druk c.
Nummer 63
Adolf, rooms-koning, maakt bekend dat hij de hieronder geschreven oorkonde heeft gezien en gehoord die niet is doorgehaald noch uitgewist noch in enig onderdeel verdacht is, bezegeld door Reinald, graaf van Gelre, Willem, heer van Horn, Walram, heer van Valkenburg, Gozewijn, heer van Born, Gerard van Batenburg en Dirk, voogd van Roermond, en met de volgende inhoud:
‒ ‒ ‒ (hierna volgt de tekst van Van Synghel, DONB, nr. 1282.12.12).
Adolf, rooms-koning, hecht op verzoek van abdis en convent van de abdij van Thorn zijn goedkeuring aan het bovenstaande zoals dit naar behoren lijkt te zijn gedaan, keurt de oorkonde, bezegeld met de genoemde zegels en overgedragen aan de abdij, op alle punten goed, bevestigt deze en versterkt ze door de bevestiging van zijn majesteitszegel.
Gegeven te Keulen, op 17 september 1292.
Rooms-koning Adolf vidimeert en bevestigt op verzoek van abdis en convent van de abdij van Thorn de oorkonde van Reinald I, graaf van Gelre, d.d. 1282 december 12, inzake de afstand van rechten op belastingen en beden door Willem II, heer van Horn (en Altena), als voogd van het land van Thorn.
Origineel
A. Maastricht, HCL, toegangsnr. 01.187A, archief Vrije Rijksheerlijkheid Thorn, inv. nr. 76.
Uitgave
a. Van Synghel, DONB, nr. 1292.09.17, zie http://www.donb.nl/database/weergave/oorkonde/12920917uitgaveDONB2011, naar A.
Nummer 64
Jan, hertog van Lotharingen, Brabant en Limburg, maakt bekend dat hij de jaarcijnzen bij Berkt in de parochie Bergeijk, oplopend tot twintig schelling of minder, waarover hij een geschil had met abdis en convent van de abdij van Thorn, voor eeuwig aan hen overdraagt, behoudens het recht dat hij heeft in de voornoemde parochie. Daarom beveelt hij zijn ontvangers van de cijnzen en al zijn andere functionarissen om abdis en convent vredig van de cijnzen te laten genieten.
Gegeven op 15 september 1293.
Jan I, hertog van Brabant, schenkt aan abdis en convent van de abdij van Thorn de jaarcijnzen in de parochie Bergeijk, waarover hij met hen een geschil had.
Origineel
A. Maastricht, HCL, toegangsnr. 01.187A, archief Vrije Rijksheerlijkheid Thorn, inv. nr. 78.
Uitgave
a. Camps, ONB I, 607-608, nr. 500, naar A.
Nummer 65
Guda, abdis van Thorn, maakt bekend dat Jan van Leveroy en zijn zussen Erkenrade en Margareta in haar tegenwoordigheid middels de raad en bepaling van eerbare en verstandige mannen, namelijk Dirk, voogd van Roermond, Gerard, heer van Karken, Gerard van Uitwijk, ridders, en van hun andere gemeenschappelijke bloedverwanten een overeenkomst hebben gesloten inzake de verdeling van de erfgoederen te Leveroy, die zij van de abdis of het convent in cijns, pacht en als keurmedig houden, te Weert en elders, die hen na de dood van hun ouders krachtens erfopvolgingsrecht zijn toegevallen. Jan heeft beloofd het eigendomsrecht en bezit van die goederen te houden zoals hij die van het klooster houdt. Hij belooft nu te goeder trouw en verplicht zich door deze oorkonde dat hij en zijn erfgenamen jaarlijks aan zijn zussen Erkenrade en Margareta wegens hun aandeel in de eerder genoemde goederen die hen toekomen krachtens het erfopvolgingsrecht, een jaarlijkse eeuwigdurende cijns van één mark Luiks uit de molen en andere goederen van Leveroy te geven, die hij aan elk van de zusters volgens hun vrije wilsbeschikking erfelijk onder iedere titel van vervreemding kan overdragen, onder voorbehoud van elk recht van de hof van de abdij te Thorn, aan wie dan ook. Ook zal Jan aan Erkenrade en Margareta, zolang zij leven, jaarlijks vier mark Luiks en twaalf malder rogge Wessemse maat leveren, die hij afgemeten in eigen zakken over de Maas of op de veerplaats, Ool genoemd, op zijn eigen kosten, vervoer en risico zal leveren op de hierna vastgelegde tijdstippen. Bovendien zal Jan aan Erkenrade en Margareta jaarlijks en erfelijk drie mark Luiks minus vijf schelling betalen, die krachtens het erfopvolgingsrecht afkomstig zijn van de erfenis van hun overleden broer Rutger, op een dusdanige manier dat het totaal van het voornoemde geld en de rente van de genoemde inkomsten in drie gelijke delen in drie termijnen, op elf november, met Kerstmis en met Pasen, elk jaar door Jan zullen worden betaald uit zijn goederen te Leveroy, de molen en alle andere toebehoren die van de abdij worden gehouden. Verder is overeengekomen tussen Jan en zijn zussen dat, indien Erkenrade of Margareta overlijdt, de helft van die vier mark en twaalf malder rogge waarvan zij levenslang het vruchtgebruik heeft, zal toevallen aan Jan of zijn erfgenamen; de andere helft, twee mark en zes malder rogge, is voor de overblijvende zuster, zolang ze leeft. Indien de overblijvende zuster sterft, dan zal haar vier mark en twaalf malder rogge met de zes malder en twee mark die door de overleden zuster aan Jan waren nagelaten, waarvan zij levenslang het vruchtgebruik had, erfelijk aan Jan en zijn erfgenamen toevallen. En voor de betaling van de genoemde afdrachten door Jan en ter zekerstelling voor zijn zussen dienen de molen en zijn andere goederen te Leveroy met al hun toebehoren, zoals boven vermeld. Jan verbindt dit als onderpand of hypotheek op deze wijze dat, indien hij op enige wijze nalatig zal zijn in de genoemde betaling, dat dan zijn zussen naar de genoemde goederen van Leveroy mogen gaan en ze in beslag nemen, houden, bezitten en de vruchten en opbrengsten ervan mogen heffen tot hen volledige genoegdoening is gedaan over het genoemde geld en inkomsten, nadat in alles in rechte is gedaan in de hof van de abdij te Thorn waar de goederen van Leveroy onder vallen. En Jan zelf mag de genoemde goederen van Leveroy en de molen met zijn toebehoren niet bezwaren, verkopen of op enige andere wijze vervreemden zonder hun uitdrukkelijke toestemming en vrije wil, onder voorbehoud van het recht van de abdij van Thorn in alle bovengenoemde zaken.
Gedaan te Ool, op 20 januari 1294, in aanwezigheid van Dirk, voogd van Roermond, Gerard, heer van Karken, heer Gerard van Uitwijk, H. de Baye, heer Gijsbert van Baarle, Levallus van Baexem, ridders, Jan, pastoor van Thorn, alsmede Jan Rossel, Dibbold van Thorn, Herman van Dale, Godfried van Robrughe, Arnoud van Bokel en Rutger van Venne, schepenen van Thorn, en andere geschikte en betrouwbare getuigen, hiertoe geroepen en gevraagd.
Guda, abdis van Thorn, heeft bezegeld en Dirk, voogd van Roermond, en Gerard, heer van Karken, hebben op verzoek van Jan van Leveroy en zijn zussen bezegeld.
Guda (van Rennenberg), abdis van Thorn, maakt de verdeling bekend tussen Jan van Leveroy en zijn zussen Erkenrade en Margareta inzake de erfgoederen die zij te Leveroy, Weert en elders van de abdij in cijns, pacht en keurmede houden.
Origineel
[A]. Niet voorhanden.
Afschrift
B. 1315 mei 23, Maastricht, HCL, toegangsnr. 01.187A, archief Vrije Rijksheerlijkheid Thorn, inv. nr. 77, vidimus door de gardiaan van de minderbroeders en de prior van de predikheren te Maastricht, naar [A].
Uitgaven
a. Franquinet, Beredeneerde inventaris Thorn, 80-83, nr. 51, naar B (gedateerd 1293 januari 20). – b. Habets, Archieven Thorn, 70-71, nr. 77 (gedateerd 1293 januari 20), naar a.
Regest
Niet voorhanden.
Datering
Het gebruik van paasstijl in het bisdom Luik is verondersteld, zie Camps, ONB I, XXI, en Dillo en Van Synghel, ONB II, XVII.
Nummer 66
Raas van Gavere, heer van Liedekerke en Breda, verklaart dat hij, om alle tweedracht en twist op te lossen die tussen hem en jonkvrouwe Agnes en haar zoon, Wouter van Zottegem, is gerezen en nog zal rijzen over de heerlijkheid en het gerecht van Hulten, aan hen en hun nakomelingen toestaat en gunt dat zij altijd overal binnen de grenzen van Hulten gerechtigd zijn om alle heerlijke rechten, rechtsmacht en geldelijke inkomsten die daar vervallen of opgelegd mogen worden tot honderd schelling Leuvens en daaronder te hebben. Wat daarboven wordt opgelegd, zal Raas en zijn nakomelingen hebben, behalve dat alle mannen en laten van Hulten en al degenen die daarbinnen wonen en zullen wonen, onbelast, los en vrij zullen zijn van alle beden, belastingen, aandeel in de kosten, diensten en karweien die aan hem of zijn nakomelingen betaald of gedaan moeten worden, behoudens de algemene landweer. Agnes, haar zoon Wouter en haar nakomelingen zullen van die van Hulten de bede, belastingen, het aandeel in de kosten en de diensten heffen en hebben zoals Raas die van zijn andere lieden heft en heeft.
Raas van Gavere heeft bezegeld, evenals zijn oom, Arnoud van Herselt, zijn broer Jan en zijn neef Raas Mulard.
Arnoud, Jan en Raas hebben op verzoek van Raas van Gavere bezegeld, 12 maart 1294.
Raas II van Gavere, heer van Liedekerke en Breda, erkent dat Agnes van Zottegem en Wouter, haar zoon, in de heerlijkheid Hulten de lage rechtsmacht bezitten tot 100 schelling Leuvens en dat de inwoners van Hulten hun ook bede en dienst verschuldigd zijn, behoudens de gemene landweer.
Origineel
[A]. Niet voorhanden.
Afschrift
B. 16e eeuw, Maastricht, HCL, toegangsnr. 01.187A, archief Vrije Rijksheerlijkheid Thorn, inv. nr. 63, naar [A].
Uitgave
a. Dillo-Van Synghel, ONB II, 914-916, nr. 1334, naar A.
Nummer 67
Guda, abdis van Thorn, maakt bekend dat zij vanwege het godshuis van Thorn aan Arnoud van der Biestraten het goed te Gilze heeft vererfd, dat Jacob, deken van Hilvarenbeek, aan de kapelanie te Thorn heeft gegeven, en wel ten behoeve van zijn kleinkind tegen een jaarlijkse betaling van vijf sester rogge Bredase maat en twintig schelling van het soort geld dat de heer van het land neemt, herengeld genoemd. Dit alles op voorwaarde dat Arnoud de cijns van het goed zal geven vanwege het godshuis van Thorn te Schinnen of onder welke hof het ook valt.
En opdat dit pand voor eeuwig goed genoeg moge blijven en om de cijns van dit goed te beschermen, heeft Arnoud er een huis en hof en wat daarbij hoort aan toegevoegd alsmede 3½ bunder verkregen land dat daarbij ligt, dat hij mede ingezet heeft als het andere.
En zou het zo zijn dat men het goed in andere handen zou doen overgaan, dan moet dit gebeuren met twintig schelling herengeld en met de cijns van de hof. De vijf sister rogge en de twintig schelling herengeld zal Arnoud of degene die het goed houdt, telkens betalen op 2 februari.
Abdis en convent hebben bezegeld, evenals Jacob, deken van Hilvarenbeek, Zegebert van Ulvenhout en Wouter van den Houte, leenmannen van de heer van Breda, en Gerard Naelde en Jan van Unen, schepenen van Breda, op 26 oktober 1297.
Guda (van Rennenberg), abdis van Thorn, geeft aan Arnoud van der Biestraten het goed te Gilze, eerder door Jacob, deken van Hilvarenbeek, aan de kapelanie te Thorn geschonken, tegen een jaarlijkse cijns van vijf sister rogge die tevens gevestigd wordt op Arnouds huis en hof met 3½ bunder land én het herengeld van twintig schelling.
Origineel
A. Maastricht, HCL, toegangsnr. 01.187A, archief Vrije Rijksheerlijkheid Thorn, inv. nr. 79.
Uitgave
a. Dillo-Van Synghel, ONB II, 1022-1024, nr. 1381, naar A.
Nummer 68
Guda, abdis, en het convent van de abdij van Thorn, alsmede Jacob, pastoor van Gilze, maken aan Hugo, bisschop van Luik, en aan zijn plaatsvervangers bekend dat zij met deze oorkonde verklaren dat Guda en haar voorgangsters in de abdij van Thorn zolang men zich kan heugen in de parochie van de moederkerk van Gilze, waarvan het patronaatsrecht aan de abdis toekomt, tot nu toe vredig zowel de novale als oude grote tienden bezitten, met uitzondering van de tienden van een hoeve, genaamd Kerkland, in deze parochie, alsmede van de plaatsen Molenschot, Chaam en Bavel, de bijkerken van de kerk van Gilze, en van de bijbehorende plaatsen Lijndonk en Tervoort, en ook de grote tienden, zowel de novale als de oude, van Ginneken, de bijkerken van Gilze, namelijk van Ulvenhout, Galder, Notsel, Klein Ulvenhout en IJpelaar. Het convent heeft sinds de laatste 28 jaar vreedzaam zowel de oude als de novale grote tienden van Mertersem bezeten, de appenditiën van de kerk van Gilze, met uitzondering van de tienden van Effen, Burgst, Overveld en van één hoeve, genaamd Kerckelandt, bezitting van Mertersem, alsmede twee derden van de oude en novale grote tienden van Etten, afhangend van de kerk van Gilze, en ook de oude en novale grote tienden van Sprundel. De pastoor van Gilze en zijn voorgangers hebben van oudsher voor hen en hun plaatsvervangers het volgende gehad en zijn daarmee tevreden geweest: de kleine tiend in de parochie van de moederkerk van Gilze en haar bijkerken, namelijk van Ginneken en Mertersem, én zowel de novale als de oude grote tienden uit de hoeven Kerckenlandt bij Gilze en Overveld, en van de plaatsen Molenschot, Chaam en Bavel, van de bijkerken van Bavel, van Effen, Burgst, Overveld, met de inkomsten en met andere goederen en zij waren daarmee tevreden. Jacob, pastoor van Gilze, erkent dit en verklaart dat de genoemde goederen die hij en zijn voorgangers hebben ter waarde van 40 pond kleine Tournoois per jaar, ruim volstaan ter ondersteuning van de parochiale lasten. Beide partijen zijn vriendschappelijk overeengekomen en bepalen dat abdis en convent van Thorn en degene die na hen in het klooster zullen zijn, deze novale en oude grote tienden van de genoemde plaatsen die zij hebben en bezitten, ook in de toekomst zullen hebben en vredig heffen. Met de andere tienden, inkomsten en genoemde goederen die voor Jacob en zijn opvolgers gereserveerd zijn, moeten Jacob en zijn opvolgers tevreden zijn. Beide partijen beloven dat zij alles zullen naleven en dat hierover geen controverse of betwisting zal worden aangegaan in de toekomst, noch door hen noch door een ander, van rechtswege of feitelijk, maar dat ze alles voor bekrachtigd zullen houden en hiertegen niets zullen doen.
Abdis en convent én Jacob vragen aan de bisschop van Luik en zijn plaatsvervangers om deze overeenkomst te ratificeren en bevestigen.
Zij hebben dit door een openbaar notaris laten opschrijven en doen publiceren en hebben er hun zegels aangehangen, samen met het zegel ten zaken van de kerk van Luik.
Gedaan door Jacob, pastoor van Gilze, op 22 mei 1299, te Baarle, in aanwezigheid van: Hendrik, vicaris van de kerk van Gilze, Lodewijk, kapelaan van Thorn, Gerard Haak, Arnoud Block en Willem van Hers, geletterde mannen van het bisdom Luik. Voor abdis en convent waren op 25 mei 1299 in Thorn als getuigen aanwezig: meester Willem, pastoor van Beek bij Bree in de Kempen, en Jan, pastoor van Thorn, Lodewijk en Rutger, kapelaans van Thorn, Willem van Hers en Hendrik van Roermond, koster in Thorn.
Meester Pieter van Awans, clericus, openbaar notaris, was samen met de genoemde getuigen bij deze overeenkomst, gedaan door beide partijen zoals hiervoor opgesteld, hij heeft de beloftes en bepalingen van de genoemde partijen ontvangen en op bevel van abdis en convent van Thorn én van Jacob, pastoor van Gilze, een openbaar instrument opgemaakt, waaraan hun zegels en het zegel ten zaken van de kerk van Luik hing, en hij heeft er zijn notaristeken op aangebracht.
Het kapittel van Luik heeft op verzoek van abdis en convent én van Jacob dit gewaarmerkt openbaar notarieel instrument ook bezegeld met het zegel ten zaken.
Guda (van Rennenberg), abdis, en het convent van de abdij van Thorn enerzijds en Jacob, pastoor van Gilze, anderzijds sluiten ten overstaan van meester Pieter van Awans, openbaar notaris, een overeenkomst inzake tienden te Gilze, Molenschot, Bavel, Chaam, Lijndonk, Tervoort, Ginneken, Ulvenhout, Galder, Notsel, IJpelaar, Princenhage, Effen, Burgst, Overveld, Etten en Sprundel en vragen goedkeuring en bevestiging van deze regeling aan de bisschop van Luik; het kathedrale kapittel van Luik bezegelt op verzoek van beide partijen mede.
Origineel
[A]. Niet voorhanden.
Uitgave
a. Dillo-Van Synghel, ONB II, 1058-1062, nr. 1399.
Nummer 69
Guda, abdis, en het convent van de abdij van Thorn, alsmede meester Willem van Buggenum, pastoor van Beek bij Bree in de Kempen, maken aan Hugo, bisschop van Luik, en aan zijn plaatsvervangers bekend dat zij met deze oorkonde verklaren dat Guda en haar voorgangsters in de abdij van Thorn gezamenlijk met het convent zolang men zich kan heugen tot nu toe de grote en kleine tienden, zowel de novale als de oude, voor twee derden in de hele parochie van Beek vreedzaam hebben bezeten, met uitzondering van de grote tiend van ongeveer acht bunder land, Kerkelant geheten, in die parochie gelegen, van welke kerk het patronaatsrecht aan de abdis van Thorn toebehoort. De pastoor van Beek en zijn voorgangers hebben en houden van oudsher integraal de grote tiend uit die acht bunder, alsmede voor één derde de andere grote en kleine tienden van de parochie van Beek, de novale en de oude, met de giften en andere rechten, en zij zijn daarmee tevreden. En Willem heeft voor hem en zijn opvolgers erkend dat dit waar is, waarbij hij openlijk verklaart dat de genoemde goederen die hij en zijn voorgangers hebben ter waarde van 30 pond kleine zwarte Tournoois per jaar, ruim volstaan om de parochiale lasten en verplichtingen te bestrijden. Beide partijen zijn vriendschappelijk overeengekomen en bepalen dat abdis en convent van Thorn gezamenlijk en degene die na hen in het klooster zullen zijn voor twee derden de genoemde grote en kleine tienden van de parochie van Beek, zowel de novale als de oude, in de toekomst zullen hebben en vredig heffen, met uitzondering van de tiend van de voornoemde acht bunder. Deze laatstgenoemde tiend van acht bunder is integraal, en de andere tienden, de grote, kleine, novale en oude, voor één derde deel, met de giften en de rechten voorbehouden aan de huidige pastoor Willem en zijn opvolgers, waar ze tevreden moeten mee zijn.
Beide partijen beloven dat zij alles zullen naleven en dat hierover geen controverse of betwisting zal worden aangegaan in de toekomst, noch door hen noch door een ander, van rechtswege of feitelijk, maar dat ze alles voor bekrachtigd zullen houden en hiertegen niets zullen doen.
Abdis en convent én Willem vragen aan de bisschop van Luik en zijn plaatsvervangers om deze overeenkomst te ratificeren en bevestigen.
Zij hebben dit door een openbaar notaris laten opschrijven en doen publiceren en hebben hun zegels aangehangen, samen met het zegel ten zaken van de kerk van Luik.
Gedaan te Thorn, in de lagergelegen aula van het huis van de abdis van Thorn, op 25 mei 1299, in aanwezigheid van: Jan van Baexem, pastoor van de parochiekerk van Thorn,
Lodewijk en Rutger, kapelaans in de abdij van Thorn, priesters, Willem van Hers en Hendrik van Roermond, kosters van de parochiekerk van Thorn, hiertoe als getuigen gevraagd.
Meester Pieter van Awans, clericus, openbaar notaris, was samen met de genoemde getuigen bij deze overeenkomst, gedaan door beide partijen zoals hiervoor opgesteld, en heeft de beloftes en bepalingen van de genoemde partijen ontvangen en op bevel van abdis en convent van Thorn én van meester Willem, pastoor van Beek, een openbaar instrument opgemaakt, waaraan hun zegels en het zegel ten zaken van de kerk van Luik hing, en hij heeft er zijn notaristeken op aangebracht.
Het kapittel van Luik heeft op verzoek van abdis en convent én van Willem dit gewaarmerkt openbaar notarieel instrument ook bezegeld met het zegel ten zaken.
Guda (van Rennenberg), abdis, en het convent van de abdij van Thorn enerzijds en Willem van Buggenum, pastoor van Beek, anderzijds sluiten ten overstaan van meester Pieter van Awans, openbaar notaris, een overeenkomst inzake tienden te Beek en vragen goedkeuring en bevestiging van deze regeling aan de bisschop van Luik; het kathedrale kapittel van Luik bezegelt op verzoek van beide partijen mede.
Origineel
A. Maastricht, HCL, toegangsnr. 01.187A, archief Vrije Rijksheerlijkheid Thorn, inv. nr. 83.
Aantekeningen op de achterzijde: 1o door 14e-eeuwse hand: Pastorem de Beke. – 2o door 15e-eeuwse hand: De Beke, a b. – 3o door 17e-eeuwse hand: Concordia inter dominam abbatissam et capitulum Thorensem ex una et pastorem de Beeck prope Bree super decimis novis et antiquis, 1299, Q doorgestreept. – 4o door 18e-eeuwse hand: B.
Bezegeling en bekrachtiging: vier bevestigingsplaatsen voor de aangekondigde zegels van de abdis van Thorn, het convent van Thorn, Willem van Buggenum, pastoor van Beek, en het kapittel van Luik (LS1, LS2, LS3 en LS4), en voorzien van het signet van notaris Pieter van Awans.
Afschriften
[B]. 1302 maart 9, niet voorhanden, maar bekend uit C, vidimus door Adolf, bisschop van Luik, van [A]. – C. 18e eeuw, Ibidem, toegangsnr. 01.187B, archief Vrije Rijksheerlijkheid Thorn, inv. nr. 1629 = Codex of cartularium IV, 992-1762 (band notariële afschriften abdij Thorn), p. 63-65, eenvoudig afschrift, naar [B]. – D. 18e eeuw, Ibidem, toegangsnr. 01.187B, archief Vrije Rijksheerlijkheid Thorn, inv. nr. 1629 = Codex of cartularium IV, 992-1762 (band notariële afschriften abdij Thorn), p. 71-72, eenvoudig afschrift, naar [A]. – E. 18e eeuw, Ibidem, toegangsnr. 01.187B, archief Vrije Rijksheerlijkheid Thorn, inv. nr. 1629 = Codex of cartularium IV, 992-1762 (band notariële afschriften abdij Thorn), p. 73-75, eenvoudig afschrift, naar [B].
Uitgave
Niet eerder uitgegeven.
Regest
Habets, Archieven Thorn, I, 79-80, nr. 83.
Nummer 70
Guda, abdis, en het convent van de abdij van Thorn, alsmede Jan van Baexem, pastoor van de parochiekerk van Thorn, maken aan Hugo, bisschop van Luik, en aan zijn plaatsvervangers bekend dat zij met deze oorkonde verklaren dat Guda en haar voorgangsters in de abdij van Thorn zolang men zich kan heugen en tot nu toe vredig integraal de grote en kleine oude tiend van Beersel bij Ittervoort bezitten, een bestaande bijkerk van de kerk van Thorn, en de grote, kleine en oude tienden in het dorp en het grondgebied van Thorn, uitgezonderd van de gronden die Kerkelant heten en de weiden in het grondgebied van Thorn, uit de huizen en hoeven van die weiden, uit twaalf en een halve bunder, genaamd En der O, bestaand uit veertien percelen, uit vier en een halve bunder akkerland in vijf percelen in de akker van het grondgebied, genaamd En den Mersche, uit zes en een halve bunder in acht percelen, gelegen in de akker van het grondgebied, genaamd Thorenvelde, van Gijsbert de Palude, wijlen Godfried Slaterbegh, Philips de Prato, Hendrik van Covorde over de beek en van Hendrik Keyart, uit de huizen en hoeven in het dorp en het grondgebied van Thorn. Zij bezitten de gehele grote tiend van Haler bij Ittervoort, de grote en oude en kleine tienden van Stramproy en Baexem, bijkerken van de parochiekerk van Thorn, en uit de plaats, genaamd Boskelant, bij Ittervoort, voor twee derden, uitgezonderd de grote tiend uit de gronden, Kerkelant genaamd, te Stramproy en Baexem, de kleine tiend uit het huis en de hoeve van Godschalk te Stramproy alsmede de grote tiend uit anderhalve bunder, liggend in de genoemde plaats Boskelant, alsmede twee derden van de grote novale tienden in de hele parochie van Thorn en haar bijkerken, namelijk van Stramproy, Baexem en Ittervoort, met de parochiekerk van Thorn en haar bijkerken verenigd. Het patronaatsrecht behoort toe aan de abdis van Thorn. De pastoor van de parochiekerk van Thorn en zijn opvolgers hebben en houden van oudsher tot op heden als hun aandeel integraal de grote tiend uit de gronden, Kerkelant genaamd, in het grondgebied van Thorn en de bijbehorende genoemde bijkerken, uit de weiden van het grondgebied van Thorn, uit de huizen en hoeven van die weiden, uit de hierboven vermelde gronden van de voornoemde akkers van het grondgebied van Thorn en ook de kleine tiend uit de hierboven vermelde huizen en hoeven in Thorn en de grote en de kleine oude tienden van Ittervoort geheel, en één derde van de oude grote en kleine tienden van Stramproy en Baexem en uit de genoemde plaats Boskelant voor één derde, en de hele kleine tiend uit een huis en hoeve van Godschalk te Stramproy en de hele grote tiend uit de genoemde goederen en de helft in Boskelant, alsmede één derde van de novale tienden van de genoemde parochie en bijkerken, de giften, zekere hoevenaars en andere rechten, behalve dat zij gewoon zijn naar keuze de betere schoof te hebben van het hooi van het weiland, Vrombempt genaamd, in het grondgebied van Thorn, als dezelfde tiend, en zij waren daarmee tevreden.
En Jan, pastoor van Thorn, heeft voor hem en zijn opvolgers erkend dat dit waar is, waarbij hij openlijk verklaart dat de genoemde goederen die hij en zijn voorgangers hebben ter waarde van 50 pond kleine zwarte Tournoois per jaar, ruim volstaan ter ondersteuning van de parochiale lasten voor hem en zijn plaatsvervangers. Beide partijen zijn vriendschappelijk overeengekomen en bepalen dat abdis en convent van Thorn en degene die na hen in het klooster zullen zijn, de genoemde tienden van de genoemde plaatsen die zij hebben en bezitten ook in de toekomst zullen hebben en vredig heffen, zoals hiervoor onderscheiden. Met de andere tienden, inkomsten, zekere hoevenaars en genoemde rechten die voor de pastoor en zijn opvolgers gereserveerd zijn, moeten Jan en zijn opvolgers tevreden zijn. Beide partijen beloven dat zij alles zullen naleven en hierover geen controverse of betwisting zal worden aangegaan in de toekomst, noch door hen noch door een ander, van rechtswege of feitelijk, maar dat ze alles voor bekrachtigd zullen houden en hiertegen niets zullen doen.
Abdis en convent vragen aan de bisschop van Luik en zijn plaatsvervangers om deze overeenkomst te ratificeren en bevestigen.
Zij hebben dit door een openbaar notaris laten opschrijven en doen publiceren en hebben hun zegels aangehangen, samen met het zegel ten zaken van de kerk van Luik.
Gedaan te Thorn, in de lagergelegen aula van het huis van de abdis, op 29 mei 1299, in aanwezigheid van: Lodewijk en Rutger, kapelaans van de abdij van Thorn, Willem van Hers, clericus, Gerard Haak, geletterd man, hiertoe als getuige gevraagd.
Meester Pieter van Awans, clericus, openbaar notaris, was samen met de genoemde getuigen bij deze overeenkomst, gedaan door beide partijen zoals hiervoor opgesteld, hij heeft de beloftes en bepalingen van de genoemde partijen ontvangen en op bevel van abdis en convent van Thorn én van Jan, pastoor van Thorn, een openbaar instrument opgemaakt, waaraan hun zegels en het zegel ten zaken van de kerk van Luik hing, en hij heeft er zijn notaristeken op aangebracht.
Het kapittel van Luik heeft op verzoek van abdis en convent én van Jan van Baexem, pastoor van Thorn, dit gewaarmerkt openbaar notarieel instrument ook bezegeld met het zegel ten zaken.
Guda (van Rennenberg), abdis, en het convent van de abdij van Thorn enerzijds en Jan van Baexem, pastoor van Thorn, anderzijds sluiten ten overstaan van meester Pieter van Awans, openbaar notaris, een overeenkomst inzake tienden te Beersel, Thorn, Haler, Stramproy en Baexem en vragen goedkeuring en bevestiging van deze regeling aan de bisschop van Luik; het kathedrale kapittel van Luik bezegelt op verzoek van beide partijen mede.
Origineel
A. Maastricht, HCL, toegangsnr. 01.187A, archief Vrije Rijksheerlijkheid Thorn, inv. nr. 85. Beschadigd met tekstverlies.
Aantekeningen op de achterzijde: 1o door eind 13e-eeuwse hand: Instrumentum ecclesie de Thoren. – 2o door eind 13e/begin 14e-eeuwse hand: Instrumentum de Thoren. – 3o door 17e-eeuwse hand: [***] inter abbatissam [***] et pastorem de Thoren super decimis [***] 1299, Q doorgestreept. – 4o door 18e-eeuwse hand: I.
Bezegeling en bekrachtiging: één uithangend bevestigd zegel, dat aangekondigd is, namelijk: S1 van Guda van Rennenberg, abdis van Thorn, van groene was, beschadigd; en drie bevestigingsplaatsen voor de aangekondigde zegels van het convent van Thorn, Jan van Baexem, pastoor van Thorn, en het kapittel van Luik (LS2, LS3 en LS4), en voorzien van het signet van notaris Pieter van Awans. Voor een beschrijving en afbeelding van S1, zie Venner, ‘Zegels Thorn’, 34.
Afschriften
[B]. 1302 maart 9, niet voorhanden, maar bekend uit C, vidimus door Adolf, bisschop van Luik, van [A]. – C. eerste helft 15e eeuw, Ibidem, toegangsnr. 01.187B, archief Vrije Rijksheerlijkheid Thorn, inv. nr. 1628 (voorheen cartularium nr. 1) = Cartularium abbatiae imperialis Thorensis, 966-1600, p. 99-102 (oude fol. 54r-55v), onder de rubriek: E, Item de eodem, Littera confirmationis et approbationis prefate concordie domini Hugonis, episcopi Leodiensis, naar [B].
Uitgave
a. Creemers, ‘Aanteekeningen’, 118-121, naar C.
Regest
Habets, Archieven Thorn, I, 80-82, nr. 85.
Tekstuitgave
De lacunes in A zijn aangevuld naar C.
Nummer 71
In aanwezigheid van meester Pieter van Awans, openbaar notaris, en de ondergeschreven, speciaal hiertoe opgeroepen en gevraagde getuigen zijn volgende partijen bijeengekomen: Guda, abdis, en convent van de abdij van Thorn enerzijds en de aanzienlijke mannen Hendrik van Oeteren genaamd van Pietersheim, Jacob van Gilze, Jan van Thorn genaamd van Baexem, meester Willem van Beek bij Bree genaamd van Buggenum, Willem van Eisden en Reinier van Baarle, pastoors van de parochiekerken, verdeeld anderzijds. De genoemde religieuzen hebben voor zich en de afzonderlijke pastoors apart en gescheiden de verstandige mannen Robert van Millen, hoewel afwezig, en Willem van Hers, aanwezig, hun clerici en hun eventuele vervangers (zodanig dat er geen betere conditie van de houder is) gemaakt, aangesteld en benoemd tot hun zaakgelastigden om aan de bisschop van Luik of de paus de ratificatie en bevestiging te vragen, verzoeken, volvoeren en maken voor hen en hun opvolgers van de regelingen en vaststellingen tussen abdis en convent van Thorn enerzijds en de afzonderlijke pastoors, vallend onder het patronaatsrecht van de abdis, anderzijds, over de heffing van de novale en oude tienden van de genoemde parochies en over andere rechten die toekomen of moeten toekomen zowel aan diezelfde religieuzen gezamenlijk of afzonderlijk, als aan de afzonderlijke voornoemde pastoors en hun opvolgers in hun kerken, welke rechten in de toekomst ook door hen geheven en gehouden zullen worden. Daarbij zullen zij alles bevestigen wat door de genoemde zaakwaarnemers en hun vervangers in hun naam gedaan zal worden ter zake van deze rechten.
Dit openbaar instrument is gemaakt op verzoek van de genoemde partijen en zij hebben gevraagd aan de kerk van Luik om dit te bezegelen.
Gedaan op 18 mei 1299, door Hendrik, pastoor van Oeteren, te Maastricht, in aanwezigheid van Alexander van Maastricht, zoon van Alexander van Liempde, clericus, Jan van Millen, Arnoud van Leende, geletterde mannen, en Wijnand van Warsage; gedaan door Jacob, pastoor van Gilze, bij Baarle, op 23 mei, in aanwezigheid van Hendrik, vicaris van Gilze, Lodewijk, kapelaan in de kerk van Thorn, en Gerlach, geletterde mannen; en door meester Willem van Beek en Willem van Eisden, pastoors van Beek en Eisden, in de lagergelegen aula van het huis van Guda, abdis van Thorn, in aanwezigheid van Lodewijk en Rutger, kapelaans in de kerk van Thorn, en anderen; en door Guda en het convent en Jan, pastoor van Thorn, in diezelfde aula, op 29 mei, in aanwezigheid van de genoemde Lodewijk en Rutger; en door Reinier, pastoor van Baarle, te Luik, in het huis van de Goede Kinderen, op 4 juni, in aanwezigheid van de clerici Zebodo van Malmédy en Jan van Mesch.
Meester Pieter van Awans, clericus, openbaar notaris, was samen met de genoemde getuigen op de voornoemde dagen en uren aanwezig bij wat hierboven verteld is en heeft dit openbaar instrument opgemaakt en er zijn notaristeken op aangebracht.
Het kapittel van Luik heeft op verzoek van de genoemde partijen ook bezegeld.
Guda (van Rennenberg), abdis, en het convent van de abdij van Thorn enerzijds en de pastoors van Oeteren, Gilze, Thorn, Beek, Eisden en Baarle anderzijds benoemen ten overstaan van meester Pieter van Awans, openbaar notaris, Robert van Millen en Willem van Hers tot hun procuratoren om de goedkeuring te bewerkstelligen door de bisschop van Luik of de paus van de overeenkomsten, gesloten door abdis, convent en de pastoors inzake de tienden en andere rechten binnen hun parochies; het kathedrale kapittel te Luik bezegelt op verzoek van alle partijen mede.
Origineel
A. Maastricht, HCL, toegangsnr. 01.187A, archief Vrije Rijksheerlijkheid Thorn, inv. nr. 81.
Uitgave
a. Dillo-Van Synghel, ONB II, 1063-1065, nr. 1400, naar A.
Nummer 72
Adolf van Scherfte, Willem van Vormesnijt en Willem van Kemenade, ridders, verklaren dat Geertrui, weduwe van Gerlach van Übach, en haar zonen Jan, Willem, Dirk en Gerlach in hun bijzijn vrijwillig en vrij hebben erkend dat Guda, abdis, en het convent van de abdij van Thorn aan Gerlach en zijn weduwe en zoons volledige genoegdoening hebben geschonken inzake elke schade, hoofd- en bijzaak, die Gerlach beweerde geleden te hebben omdat een zekere persoon, bijgenaamd Wraedsche, hem zeer onterecht gevangen genomen en in gevangenschap gehouden had namens abdis en convent. Zij verklaren uitdrukkelijk en beloven te goeder trouw en zonder list dat zij in de toekomst inzake deze gevangenschap geen enkele actie buiten het gerecht zullen ondernemen wanneer er tegen abdis en convent over enige schade zal worden geprocedeerd.
Adolf, Willem van Vormesnijt en Willem van Kemenade hebben op verzoek van Geertrui en haar zonen bezegeld.
Gegeven op 25 juni 1299.
Adolf van Scherfte, Willem van Vormesnijt en Willem van Kemenade, ridders, verklaren dat Geertrui, weduwe van Gerlach van Übach, en haar zonen Jan, Willem, Dirk en Gerlach voldoende gecompenseerd zijn door Guda (van Rennenberg), abdis, en het convent van Thorn omwille van de gevangenschap van Gerlach door een zekere persoon, bijgenaamd Wraedsche.
Origineel
A. Maastricht, HCL, toegangsnr. 01.187A, archief Vrije Rijksheerlijkheid Thorn, inv. nr. 87.
Aantekeningen op de achterzijde: 1o door 17e-eeuwse hand: Ein sohns etliger mitt der abdissen, 1299. – 2o door 18e-eeuwse hand: V boven doorgestreepte O, Z?.
Bezegeling: één uithangend bevestigd zegel, dat aangekondigd is, namelijk: S3 van Willem van Kemenade, van witte was, beschadigd; en twee bevestigingsplaatsen voor de aangekondigde zegels van Adolf van Scherfte en Willem van Vormesnijt (LS1 en LS2). Voor een beschrijving en afbeelding van S3, zie Venner, ‘Zegels Thorn’, 45-46.
Uitgaven
a. Franquinet, Beredeneerde inventaris Thorn, 94, nr. 61, naar A. – b. Habets, Archieven Thorn, 82-83, nr. 87, naar a.
Regest
Haas, Chronologische lijst, 104-105, nr. 289 (gedateerd 1299 juni 23).
Nummer 73
Raas van Gavere, heer van Liedekerke en Breda, maakt bekend dat Jacob, deken van Hilvarenbeek en pastoor van Gilze en Mertersem, hem meerdere keren de vraag heeft gesteld of het presentatierecht van de kerk of bijkerk van Etten, die een deel is van de kerk van Mertersem waarvan het collatie- en presentatierecht aan deze pastoor blijkt toe te komen, hem toekwam, wat de pastoor bevestigde, en dat dit recht van de kerk van Etten rechtens ook aan hem zou moeten toekomen. Hendrik, eertijds heer van Breda, en de pastoor van de kerk van Gilze, die de moederkerk is van de bijkerken van Mertersem en Etten, hebben evenwel ter vermijding van de gevaren en om het gemak van de eredienst te vermeerderen op gezag van de bisschop van Luik de kerk of bijkerk van Etten aan de genoemde parochie van Mertersem onttrokken door haar af te scheiden en haar tot zelfstandige parochie gemaakt, behoudens het recht van de moederkerk als pastoor daar. Wijlen Arnoud, heer van Breda, heeft een feitelijke presentatie voor deze kerk of bijkerk van Etten gedaan ten nadele en tot schade van de genoemde pastoor, waarbij deze zich heeft beklaagd en dit tegengesproken. Aangezien tenslotte Raas van Gavere deze klacht van de pastoor heeft onderzocht en na kennisname van de waarheid door geloofwaardige en oudere personen van het land van Breda heeft bevonden dat het zo is als hier voren is gezegd, erkent hij voor zichzelf en zijn opvolgers uitdrukkelijk dat zij geen enkel recht hebben in de kerk of bijkerk van Etten, noch in de collatie, noch in het patronaatsrecht. En hij wil dat de pastoor en zijn opvolgers nu en in de toekomst zonder enige tegenspraak door hem of zijn opvolgers vrij zullen genieten van de kerk of bijkerk van Etten en van het presentatie- en collatierecht.
Raas heeft bezegeld.
Gedaan op 31 maart 1300.
Raas II van Gavere, heer van Liedekerke en Breda, erkent dat de heren van Breda geen recht hebben op het patronaatsrecht van de kerk van Etten, en dat de pastoor van Gilze het presentatie- en collatierecht bezit.
Origineel
[A]. Niet voorhanden.
Afschrift
B. 1611 mei 7, Maastricht, HCL, toegangsnr. 01.187A, archief Vrije Rijksheerlijkheid Thorn, inv. nr. 1629 = Codex of cartularium IV, 992-1762 (band notariële afschriften abdij Thorn), ongefol., gewaarmerkt afschrift door P. Gillis, griffier van de Raad van Brabant, naar een verloren gegaan register met afschriften.
Uitgave
a. Dillo-Van Synghel, ONB II, 1083-1086, nr. 1410.
Es gibt keine Einträge in unserer Datenbank, die den von Ihnen verwendeten Suchbegriffen oder Filtern entsprechen. Setzen Sie alle Filter zurück und versuchen Sie es erneut.
Partner
Spender