Urkunden

Ein Überblick über alle Urkunden

Filter
Filter
Filter zur Sammlung
Nach Typ filtern
Ich danke Ihnen! Ihr Beitrag ist eingegangen!
Ups! Beim Absenden des Formulars ist ein Fehler aufgetreten.
Tag
2 von 4 Urkunden angezeigt
Sint-Gerlach

Nummer 1

Kirchlich

Adolf, aartsbisschop van Keulen, maakt bekend dat Gozewijn, heer van Valkenburg, ter vergeving van zijn zonden en ter verwerving van het eeuwige geluk met verscheidene hoge edelen van het keizerrijk het teken van het kruis van de Heer heeft aangenomen om samen met vereerders van het orthodoxe geloof het land terug te winnen dat voor verlossing is bestemd, evenals het hout van het kruis dat met het geschenk van het heilbrengende slachtoffer is versierd, alsmede het graf, verheerlijkt doordat het de rustplaats was van Christus, dan wel de mogelijkheid van zijn krachten en middelen aan te wenden ten dienste van dit terugwinnen. Maar zoals Gozewijn aan Adolf zonder aarzeling bekend gemaakt heeft, is hij door verschillende belemmeringen, hindernissen en tegenslagen in de uitvoering van zijn gelofte verhinderd. Daarom heeft hij overwogen hoe hij het uitstel van zijn kruistocht beter tot zijn zielenheil kon aanwenden. Maar indachtig de goddelijke barmhartigheid als ook diens te vrezen rechtvaardigheid bij alle menselijk handelen, heeft hij besloten zich met meer inzet toe te leggen op zijn heil. En opdat hij in de toekomst niet onverdiend door een valse aanklacht van onheus en aanmatigend gedrag beschuldigd zou worden, heeft Gozewijn het uitstel door deze vertraging afgekocht met de beschikking van de raad van Adolf. En hij heeft met vrijwillige instemming van vrouwe Jutta, zijn echtgenote, met gulle vroomheid het klooster van Sint-Marie te Heinsberg, door religieuze broeders en kloosterzusters toegewijd aan de goddelijke dienst, én de plaats van Sint-Gerlach voor eeuwig begiftigd met zijn hof bij het dorp Munstergeleen, met alle horigen, inkomsten en toebehoren van die hof en met het patronaatsrecht van de kerk dat hem voor de helft toebehoort. Met het allodium van die hof zijn sommige mannen beleend, waar Gozewijn aan toevoegde dat hun leengoed aan de genoemde kerken zou toevallen wanneer één van hen zonder erfgenaam zou overlijden. Adolf heeft deze schenking goedgekeurd zonder dat iemand hiertegen iets heeft ingebracht, met passend geloof en vroomheid rechtens en wettelijk voor eeuwig gedaan aan de armen van Christus. En hij wil dat Gozewijn wordt vrijgesproken van het vergrijp van dit uitstel (van zijn kruistocht) en van ieder vonnis van excommunicatie dat is uitgesproken en zal worden uitgesproken tegen degenen die de (belofte van) bedevaart naar Jerusalem verbreken. Hij ontheft Gozewijn daarvan op voorwaarde dat, indien God zich zal verwaardigen aan Gozewijn de gelegenheid te verschaffen om te vertrekken, dat deze het dan niet zal wagen om de inlossing van zijn belofte uit te stellen. Maar als hij eerder zal sterven, dan wete hij zich gesteund door de beden van de kerk en het heilzame offer en de aalmoezen die voor hem zijn geschonken.

Adolf heeft bezegeld, alsmede Gozewijn en Jutta, en hij bepaalt op straffe van excommunicatie dat geen wereldlijke of kerkelijke persoon deze rechtshandeling zal trachten te veranderen of het zal wagen om de genoemde hof met alles wat er rechtens aan toebehoort, van het eerder bepaalde klooster en de erbij genoemde plaats weg te trekken of op enige manier aan te tasten.

En indien iemand niet schroomt dit te doen, dan neemt hij aanstoot aan de almachtige God en de heilige Maria, eeuwige maagd, en de heilige Petrus, hoofd van de apostelen, en is hij, gescheiden van de gemeenschap van de gelovigen, onderworpen aan de eeuwige verdoemenis, tenzij hij tot inkeer komt.

Getuigen zijn: Dirk, proost van Sint-Gereon te Keulen, Gerard, proost van Xanten, Hendrik, abt van Sint-Pantaleon te Keulen, Hendrik, hertog van Limburg, markgraaf van Aarlen, Hendrik van Wassenberg, zijn zoon, Adam Pincerna, Gozewijn, zijn broer, Dirk, voogd van Meerssen, Dirk Ogier, Gozewijn van Heer, Philips van Asselt en Emmo van Klimmen.

Gedaan in 1202.

Adolf I (van Altena), aartsbisschop van Keulen, verklaart dat Gozewijn IV, heer van Valkenburg, ter compensatie van zijn niet volbrachte kruistocht met instemming van zijn echtgenote, vrouwe Jutta, zijn hof te Munstergeleen met alle horigen, inkomsten en toebehoren en de helft van het patronaatsrecht aldaar aan het klooster van Sint-Marie te Heinsberg en aan de plaats van de heilige Gerlach heeft geschonken.

Origineel

A. Maastricht, RHCL, toegangsnr. 14.D003, archief klooster Sint-Gerlach te Houthem, inv. nr. 74, reg. nr. 1. Gelinieerd. Beschadigd met tekstverlies. Blijkens b was het origineel in 1869 nog in het bezit van Ch. Guillon, notaris te Roermond.

Aantekeningen op de achterzijde: 1° door 14e/15e-eeuwse hand: De bonis […]b[.]ock prope Monstergeleen. – 2° door laatste kwart 14e-eeuwse hand: B j. – 3o door 17e-eeuwse hand: 1202. – 4o door 18e-eeuwse hand: Num. 69.

Bezegeling: twee uithangend bevestigde zegels, die aangekondigd zijn, namelijk: S1 van Adolf I (van Altena), aartsbisschop van Keulen, van bruine was, beschadigd. S2 van Gozewijn IV, heer van Valkenburg, van bruine was, beschadigd; en één bevestigingsplaats voor het aangekondigde zegel van Jutta, echtgenote van Gozewijn IV, heer van Valkenburg (LS3). Voor een beschrijving en afbeelding van S1 en S2, zie Venner, ‘Zegels klooster Sint-Gerlach’, respectievelijk 150 en 156.

Afschrift

B. 1735, Maastricht, RHCL, toegangsnr. 14.D003, archief klooster Sint-Gerlach te Houthem, inv. nr. 1 (cartularium) = Privelegien ende register der obligatien en andere erffcontracten des adelijcken cloosters van St. Gerlach, p. 113-115, onder de rubriek: Littera confirmationis domini Adulphi, archiepiscopi Coloniensis, de bonis in Munsterglene, en in de marge: Num. 69, met opgave van drie bezegelingsplaatsen, naar A.

Uitgaven

a. Franquinet, Beredeneerde inventaris St. Gerlach, IV, 1-3, nr. 1, naar A. – b. Habets, ‘Houthem-Sint-Gerlach’, 203-206, nr. 3 (gedateerd 1202), naar B.

Regesten

Haas, Inventaris Sint Gerlach, 67, reg. nr. 1. – Idem, Chronologische lijst, 34, reg. nr. 51. – REK, II, 331-332, nr. 1620.

Datering

Het gebruik van de kerststijl is verondersteld, conform het gebruik door de aartsbisschop van Keulen in deze periode, zie Polak en Dijkhof, Oorkondenboek Kloosterrade, XVI. Hierbinnen is de terminus antequem nader bepaald door de opgegeven vijfde indictie, die tot 23 september liep. In de datumregel is een foutieve concurrens opgegeven, men verwacht daar het cijfer 1.

Jan Hartmann
(1201 december 25) – 1202 (september 23)
Kerkelijk
Sint-Gerlach

Nummer 2

Ökonomisch

Reinier, deken, en het kapittel van Onze-Lieve-Vrouw te Maastricht maken bekend dat één van hun cijnsplichtigen in Houthem, namelijk Lambert Sutor (Schoenmaker), en zijn moeder enige akkers, cijnsplichtig aan het kapittel, met algemene toestemming van het convent, zoals rechtmatig was, hebben verkocht aan het klooster Sint-Gerlach door de hand van Willem, parochiepriester, medebroeder en -kanunnik.

Opdat de verdenking van twijfel die het verloop der tijden pleegt te vergezellen, geen gelegenheid verschaft voor rechtsverdraaiende acties jegens de kerk van Sint-Gerlach in de bovengeschreven zaken die rechtens en wetmatig zijn, hebben deken en kapittel deze oorkonde doen schrijven en met het zegel van hun kerk bekrachtigen.

Getuigen zijn: Willem, parochiepriester van de Onze-Lieve-Vrouwekerk, Reinier, deken, en het kapittel van de Onze-Lieve-Vrouwekerk te Maastricht.

Gegeven op 25 januari 1231.

Reinier, deken, en het kapittel van Onze-Lieve-Vrouw te Maastricht verklaren dat Lambert Sutor en zijn moeder door de hand van hun medekanunnik Willem, parochiepriester, met hun toestemming aan het kapittel cijnsplichtige akkers te Houthem hebben verkocht aan het klooster Sint-Gerlach (te Houthem).

Origineel

A. Maastricht, RHCL, toegangsnr. 14.D003, archief klooster Sint-Gerlach te Houthem, inv. nr. 38, reg. nr. 3.

Aantekeningen op de achterzijde: 1° door 13e-eeuwse hand: Littera terre Lamberti Sutoris de Houtheim et matris eiusdem en parum valet. – 2° door laatste kwart 14e-eeuwse hand: U j. – 3° door 17e-eeuwse hand: 1231. – 4° door 18e-eeuwse hand: Num. 80

Bezegeling: één uithangend bevestigd zegel, dat aangekondigd is, namelijk: S1 van het kapittel van Onze-Lieve-Vrouw te Maastricht, van witte was, beschadigd. Voor een beschrijving en afbeelding van S1, zie Venner, ‘Zegels klooster Sint-Gerlach’, 155.

Afschrift

B. 1735, Maastricht, RHCL, toegangsnr. 14.D003, archief klooster Sint-Gerlach te Houthem, inv. nr. 1 (cartularium) = Privelegien ende register der obligatien en andere erffcontracten des adelijcken cloosters van St. Gerlach, p. 126-127, onder de rubriek: Renuntiatio domini decani et capituli beate Marie in Trajecto super certos census ex bonis in Holtheijm, en in de marge: Num. 80, met opgave van één bezegelingsplaats, naar A.

Uitgave

a. Franquinet, Beredeneerde inventaris St. Gerlach, IV, 5-6, nr. 3, naar A.

Regesten

Haas, Inventaris Sint Gerlach, 68, reg. nr. 3. – Idem, Chronologische lijst, 39, reg. nr. 69.

Datering

Aangenomen is dat de bisschoppen van Luik omstreeks 1230 overgegaan zijn van kerststijl naar paasstijl en dat de religieuze instellingen in het bisdom dit pas enige tijd later hebben gevolgd, zie Camps, ONB I, XXI. Bijgevolg is voor de datering van onderhavige oorkonde het gebruik van de kerststijl verondersteld.

Tekstuitgave

Het onderscheid tussen c en t is niet goed zichtbaar.

Jan Hartmann
1231 januari 25
Economisch
Sint-Gerlach

Nummer 3

Ökonomisch

Het zij bekend dat Jan Gruszere aan de Onze-Lieve-Vrouwekerk te Thorn cijnsplichtige akkers, gelegen in het goed Houthem in de heerlijkheid Valkenburg, verkocht heeft aan het klooster Sint-Gerlach door de hand van Rutger, schout van de kerk van Thorn, met instemming van de kerk van Thorn, zoals rechtmatig was, op die wijze dat de kerk van Thorn de gebruikelijke dienstrechten uit die akkers zou ontvangen van het klooster Sint-Gerlach zoals ze gewoon was te krijgen van Jan en zijn voorgangers, namelijk een cijns van 21 penning en één obool Luiks te betalen op 1 oktober, waarbij van de dode hand niet meer geёist of betaald mag worden dan de dubbele cijns, namelijk 43 penning. Het klooster Sint-Gerlach heeft uit de maagden die God daar dienen jonkvrouwe Clementia van Geilenkirchen gekozen, die de voornoemde goederen uit de hand van de abdis van Thorn en haar schout Rutger heeft ontvangen, op voorwaarde dat het klooster Sint-Gerlach niet gehouden wordt de dode hand van deze goederen te betalen aan de kerk van Thorn indien Clementia in de loop der tijd, uit verlangen naar een meer volmaakt leven, in een strenger klooster is ingetreden óf wanneer zij door de gemeenschap van het klooster voor de stichting van een nieuw klooster met medezusters naar een andere plaats is overgeplaatst, maar pas wanneer de kerk van Thorn haar dood met volledige zekerheid zal vernemen door een betrouwbare mededeling. 

De kerk van Thorn heeft hiermee ingestemd en bezegeld.

Gedaan in 1232.

Getuigen waren: Alard van Haasdal en zijn zoon Hendrik, Gozewijn van Berg en zijn zoon Adam, in aanwezigheid van de kerk, schepenen en cijnsplichtigen die tot het goed Houthem behoren en in het bijzijn van verschillende andere personen van aanzien.

Beoorkond wordt dat Jan Gruszere met instemming van de Onze-Lieve-Vrouwekerk te Thorn door de hand van Rutger, schout van Thorn, cijnsplichtige akkers te Houthem in de heerlijkheid Valkenburg heeft verkocht aan het klooster Sint-Gerlach (te Houthem) en dat jonkvrouwe Clementia van Geilenkirchen, non aldaar, deze uit handen van de abdis en de schout van Thorn ontvangen heeft op voorwaarde dat het klooster Sint-Gerlach bij haar uittreding om een nieuw klooster te stichten, de dode hand pas zal betalen aan Thorn na erkenning van haar dood door Thorn.

Origineel

A. Maastricht, RHCL, toegangsnr. 14.D003, archief klooster Sint-Gerlach te Houthem, inv. nr. 39, reg. nr. 12.

Aantekeningen op achterzijde: 1° door laatste kwart 14e-eeuwse hand: G j. – 2° door 17e-eeuwse hand: 1232. – 3° door 18e-eeuwse hand: Num. 77.

Bezegeling: één uithangend bevestigd zegel, dat aangekondigd is, namelijk: S1 van Hildegonde, abdis van Thorn, van witte was, beschadigd. Voor een beschrijving en afbeelding van S1, zie Venner, ‘Zegels klooster Sint-Gerlach’, 156.

Afschriften

B. 1287 augustus 9, Maastricht, RHCL, toegangsnr. 01.187A, archief Vrije Rijksheerlijkheid Thorn, inv. nr. 69, door Willem, proost van Sint-Gerlach te Houthem, naar A. C. 1735, Maastricht, RHCL, toegangsnr. 14.D003, archief klooster Sint-Gerlach te Houthem, inv. nr. 1 (cartularium) = Privelegien ende register der obligatien en andere erffcontracten des adelijcken cloosters van St. Gerlach, p. 123-124, onder de rubriek: Renuntiatio ecclesie Thorensis de uno et viginti denariis Leodiensibus super agris in Houthem, en in de marge: Num. 77, met opgave van één bezegelingsplaats, naar A.

Uitgave

a. Franquinet, Beredeneerde inventaris St. Gerlach, IV, 6-7, nr. 4, naar A (gedateerd 1232).

Regesten

Habets, Archieven Thorn, 12, nr. 12 (gedateerd 1232). Haas, Inventaris Sint Gerlach, 68-69, reg. nr. 4 (gedateerd 1232).Idem, Chronologische lijst, 41, reg. nr. 76 (gedateerd 1232).

Datering

Aangenomen is dat de bisschoppen van Luik omstreeks 1230 overgegaan zijn van kerststijl naar paasstijl en dat de religieuze instellingen in het bisdom dit pas enige tijd later hebben gevolgd, zie Camps, ONB I, XXI. Bijgevolg is voor de datering van onderhavige oorkonde het gebruik van de kerststijl verondersteld. De terminus ante quem wordt bepaald door de vijfde indictie, die bij de indictio Bedana ingaat op 24 september 1232.]

Jan Hartmann
(1231 december 25 -) 1232 (september 23)
Economisch
Sint-Gerlach

Nummer 4

Kirchlich

Paus Gregorius neemt de nonnen van het Onze-Lieve-Vrouweklooster Sint-Gerlach en de plaats zelf onder zijn bescherming met alle goederen die het klooster nu bezit of in de toekomst rechtens zal verwerven, in het bijzonder de gronden, bezittingen en andere goederen die het rechtens en vreedzaam bezit, en hij bevestigt en bekrachtigt dit met deze oorkonde.

Gegeven te Anagni, op 10 januari 1233.

Paus Gregorius IX neemt het Onze-Lieve-Vrouweklooster Sint-Gerlach (te Houthem) in bescherming en bevestigt het in alle huidige en toekomstige bezittingen.

Origineel

A. Maastricht, RHCL, toegangsnr. 14.D003, archief klooster Sint-Gerlach te Houthem, inv. nr. 3, reg. nr. 5. Gelinieerd. Beschadigd met tekstverlies. 

Aantekeningen op de achterzijde: 1o door laatste kwart 14e-eeuwse hand: A j. – 2o door 15e-eeuwse hand: Bos. – 3° door 17e-eeuwse hand: Confirmatio possessionum bonorum et potestas a[***]. – 4° door 18e-eeuwse hand: Num. 68.  

Bezegeling: geen sporen van de bezegeling door het wegsnijden aan de onderzijde van het perkament.

Afschrift

B. 1735, Maastricht, RHCL, toegangsnr. 14.D003, archief klooster Sint-Gerlach te Houthem, inv. nr. 1 (cartularium) = Privelegien ende register der obligatien en andere erffcontracten des adelijcken cloosters van St. Gerlach, p. 112-113, onder de rubriek: Bulla Gregorii, pape, exemptionis monasterii sancti Gerlaci et eiusdem bonorum, en in de marge: Num. 68, met opgave van één bezegelingsplaats, naar A.

Uitgaven

a. Franquinet, Beredeneerde inventaris St. Gerlach, IV, 7-8, nr. 5, naar A. – b. Habets, 'Houthem-Sint-Gerlach’, 219-220, nr. 14 (abusievelijk gedateerd 1376 januari 10), naar B.

Regesten

Haas, Inventaris Sint Gerlach, 69, reg. nr. 5. – Idem, Chronologische lijst, 41, reg. nr. 77.

Jan Hartmann
1233 januari 10
Kerkelijk
Sint-Gerlach

Nummer 5

Ökonomisch

Hendrik, proost van de kloosters te Heinsberg en Sint-Gerlach, verklaart dat Mathilde, magistra van Sint-Gerlach, in overleg met de zusters aldaar en na het vragen en verkrijgen van zijn toestemming enkele inkomsten, uit de giften van de gelovigen aan Sint-Gerlach geschonken, speciaal heeft toegewezen aan het ziekenverblijf van Sint-Gerlach, namelijk vier schelling, die volgens cijnsrecht jaarlijks te Aken uit twee huizen moet betaald worden, en één malder rogge jaarlijks te Daniken. Het ziekenverblijf van Sint-Gerlach heeft op dit moment 24 schapen, een koe, een kalf, een zeug, zestien kippen en twaalf eenden. De proost van Heinsberg en Sint-Gerlach hecht zijn goedkeuring aan de toewijzing die de magistra met unanieme instemming van de nonnen aan het ziekenverblijf heeft gedaan en de kloosters van Heinsberg en Sint-Gerlach bezegelen.

De proost bevestigt zowel de genoemde inkomsten als de inkomsten die in de toekomst rechtens aan het ziekenverblijf zullen toekomen, onder dreiging van een verschrikkelijke vervloeking.

Gedaan op 2 september 1236, in de kerk van Sint-Gerlach.

Hendrik, proost van de kloosters (van Sint-Marie) te Heinsberg en Sint-Gerlach (te Houthem), verklaart dat Mathilde, magistra van Sint-Gerlach, een jaarrente van vier schelling uit twee huizen te Aken en een malder rogge te Daniken bestemd heeft voor het ziekenverblijf van Sint-Gerlach, geeft een lijst van de veestapel en keurt de toewijzing goed.

Origineel

A. Brussel, ARA, Diverse charters (Chartes diverses de la deuxième section), doos 1, ad datum 1236 september 2 (nr. 16594).

Aantekeningen op de achterzijde: 1° door 16e-eeuwse hand: Van den seickhuis. – 2° door 17e-eeuwse hand: No XXIIII.

Bezegeling: twee uithangend bevestigde, dubbel doorgestoken zegels, die aangekondigd zijn, namelijk: S2 van het klooster van Sint-Marie te Heinsberg, van witte was, beschadigd. S3 van het klooster Sint-Gerlach te Houthem, van witte was, beschadigd; en één bevestigingsplaats voor een zegel dat niet aangekondigd is (LS1). Gezien de positionering is de eerste zegelsnede links abusievelijk aangebracht op die plaats. Voor een beschrijving en afbeelding van S3, zie Venner, ‘Zegels klooster Sint-Gerlach’, 151-153.

Afschrift

Niet voorhanden.

Uitgave

a. Ramackers, ‘Niederrheinische Urkunden’, 77-78, nr. 8, naar A.

Regest

Haas, Inventaris Sint Gerlach, 69, reg. nr. 6 (gedateerd 1236).

Jan Hartmann
1236 september 2
Economisch
Sint-Gerlach

Nummer 6

Ökonomisch

Beatrix, vrouwe van Valkenburg, maakt bekend dat Gerard Buc in aanwezigheid van haar, vele van haar ministerialen, alle inwoners van Valkenburg en verscheidene van haar getrouwen heeft verklaard dat zijn vader, heer Emmo van Klimmen, uit zijn allodiaal bezit een huis met grond te Voheim aan het klooster Sint-Gerlach heeft geschonken met het oog op zijn zielenheil en dat van zijn voorgangers. Daarenboven heeft Gerard betuigd dat zijn vader deze schenking rechtens en wettig aan het klooster heeft overgedragen in eeuwig bezit.

Beatrix heeft bezegeld.

Getuigen zijn: Adam van Borgharen, Adam van Meersen, Dirk, voogd, Reinier van Limmel, Heineman van Heer, Randolf en Godschalk van Valkenburg, en bijna alle aanzienlijke ministerialen die toebehoren aan Beatrix en aan Dirk, haar nog jonge zoon.

Beatrix, vrouwe van Valkenburg, oorkondt dat Gerard Buc ten overstaan van haar, haar ministerialen, alle inwoners van Valkenburg en haar getrouwen heeft verklaard dat zijn vader heer Emmo van Klimmen, uit zijn allodiaal bezit een huis met grond te Voheim aan het klooster Sint-Gerlach geschonken heeft en dat dit op de juiste wijze in eeuwig bezit is overgedragen.

Origineel

A. Maastricht, RHCL, toegangsnr. 14.D003, archief klooster Sint-Gerlach te Houthem, inv. nr. 95, reg. nr. 2. 

Bezegeling: één uithangend bevestigd zegel, dat aangekondigd is, namelijk: S1 van Beatrix, vrouwe van Valkenburg, van lichtbruine was, beschadigd. Voor een beschrijving en afbeelding van S1, zie Venner, ‘Zegels klooster Sint-Gerlach’, 156-157.

Afschrift

Niet voorhanden.

Uitgave

a. Franquinet, Beredeneerde inventaris St. Gerlach, IV, 3-4, nr. 2, naar A.

Regesten

Haas, Inventaris Sint Gerlach, 67-68, reg. nr. 2 (gedateerd tussen 1228 en 1237). – Idem, Chronologische lijst, 38, reg. nr. 67 (gedateerd 1228-1237).

Datering

Deze oorkonde kan slechts bij benadering gedateerd worden. In onderhavige oorkonde treedt Beatrix op als vrouwe van Valkenburg na de dood van Dirk I, heer van Valkenburg, namens hun zoon Dirk, ‘adhuc puero’. Terminus post quem is het overlijden van Dirk I op 4 november 1227. De terminus ante quem is het jaar 1237, wanneer Dirk II voor het eerst optreedt als heer van Valkenburg (zie Venner, ‘Het eerste ridderzegel’, 57, en Corsten, ‘Die Herren’, 178-181). 

Tekstuitgave

Het onderscheid tussen c en t is niet goed zichtbaar.

Jan Hartmann
1227 (november 5 - 1236)
Economisch
Sint-Gerlach

Nummer 7

Kirchlich

Jan, proost, en convent van Heinsberg maken bekend aan magister en convent van Sint-Gerlach, niet alleen omdat zij het rechtens verschuldigd zijn, maar ook vanwege de vroomheid en het geloof waarmee zij van oudsher met elkaar verbonden waren en dat hen nu met elkaar verbindt, dat zij de broeders en de zusters, zowel geestelijken als leken van de gemeenschap van Sint-Gerlach, zullen herdenken in missen, psalmgebeden, waken, antifonen, in de eerste herdenking, in de herdenking op de zevende dag van het overlijden, op de dertigste dag, bij het jaargetijde en in alle erediensten zoals zij thans de broeders en zusters herdenken van het eigen klooster die komen te overlijden, behalve datgene wat voor Heinsberg en Sint-Gerlach te bezwarend zou zijn en schriftelijk bevestigd door beide partijen als te gevaarlijk, omdat geschreven staat ‘belooft en voldoet’, namelijk dat het klooster Sint-Gerlach de overledenen van het klooster van Heinsberg gedachtig is in die zaken waarin het klooster van Heinsberg gehouden is het klooster Sint-Gerlach niet te vergeten bij de dagelijkse psalmgezangen tot aan de dertigdaagse herdenking en ook niet bij de dagelijkse psalmlezing een jaar lang.

Gegeven te Heinsberg, op 4 maart 1241.

Jan, proost, en convent van het klooster (van Sint-Marie) te Heinsberg maken bekend aan magister en convent van Sint-Gerlach (te Houthem) dat zij van oudsher verbonden zijn en de gebruikelijke herdenkingsdiensten zullen doen voor de broeders en zusters, zowel geestelijken als leken, van hun gemeenschap, behalve wanneer beiden ingestemd en schriftelijk vastgelegd hebben dat dit te bezwarend en gevaarlijk is.

Origineel

[A]. Niet voorhanden.

Afschriften

[B]. vóór 1735, niet voorhanden, maar bekend uit de rubriek in C. – C. 1735, Maastricht, RHCL, toegangsnr. 14.D003, archief klooster Sint-Gerlach te Houthem, inv. nr. 1 (cartularium) = Privelegien ende register der obligatien en andere erffcontracten des adelijcken cloosters van St. Gerlach, p. 357, onder de rubriek: Copia literarum amplissimi domini Ioannis, prepositi de Heinsbergh, en in de marge: Num. 217, zonder opgave van bezegelingsplaatsen, naar [B].

Uitgave

Niet eerder uitgegeven.

Datering

Aangenomen is dat de bisschoppen van Luik omstreeks 1230 overgegaan zijn van kerststijl naar paasstijl en dat de religieuze instellingen in het bisdom dit enige tijd later hebben gevolgd, zie Camps, ONB I, XXI. Bijgevolg is voor de datering van onderhavige oorkonde het gebruik van de paasstijl verondersteld.

Theo Ebben
1242 maart 4
Kerkelijk
Sint-Gerlach

Nummer 8

Ökonomisch

Dirk, heer van Valkenburg, heeft het bos dat Vorbusde wordt genoemd en hem toebehoort, gelegen in het allodium van Houthem, verkocht aan proost en klooster van Sint-Gerlach, in het bisdom Luik, met de grond en opstallen om eeuwig met recht van eigendom te bezitten. Maar omdat hij dit bos voor een lager bedrag dan de correcte prijs aan het klooster heeft verkocht, schenkt hij met het oog op zijn zielenheil en dat van zijn voorgangers het mindere in de verkoop aan het klooster.

Bij deze verkoop was een aantal van zijn mannen aanwezig, namelijk: Alard van Haasdal, ridder, Adam van Borgharen, ridder, Gozewijn Dukere, ridder, en Adam, zoon van Adam van Borgharen, ridder, Gerard van Oud-Valkenburg, ridder, Willem van Beek en vele andere.

Dirk, heer van Valkenburg, heeft bezegeld.

Volgende mannen van Dirk, heer van Valkenburg, waren bij deze overeenkomst aanwezig: Alard van Haasdal, ridder, Adam van Borgharen, ridder, en Gozewijn Dukere, ridder, en zij hebben medebezegeld.

Gedaan en gegeven in maart 1241.

Dirk II, heer van Valkenburg, heeft aan proost en klooster van Sint-Gerlach (te Houthem) zijn bos Vorbusde, gelegen in het allodium te Houthem, verkocht en een deel van de koopsom aan het klooster geschonken.

Origineel

A. Maastricht, RHCL, toegangsnr. 14.D003, archief klooster Sint-Gerlach te Houthem, inv. nr. 40, reg. nr. 7.

Aantekeningen op achterzijde: 1° door 13e-eeuwse hand: Littera de silva monasterii. – 2° door laatste kwart 14e-eeuwse hand: A j. – 3° door 17e-eeuwse hand: 1241. – 4° door 18e-eeuwse hand: Num. 62.

Bezegeling: twee uithangend bevestigde zegels, die aangekondigd zijn, namelijk: S2 van Dirk II, heer van Valkenburg, van groene was, beschadigd, met CS2, beschadigd. – S4 van Gozewijn Dukere, van lichtbruine was, beschadigd; en twee bevestigingsplaatsen voor de aangekondigde zegels van Alard van Haasdal, ridder, en Adam van Borgharen, ridder, (LS1) en (LS3). Voor een beschrijving en afbeelding van S2, CS2 en S4, zie Venner, ‘Zegels klooster Sint-Gerlach’, respectievelijk 157 en 160.

Afschriften

[B]. vóór 1506, authentiek afschrift, niet voorhanden, maar bekend uit [C], naar A. – [C]. 1506, niet voorhanden, maar bekend uit F, register van het klooster van Sint-Gerlach te Houthem, waarin abusievelijk de datum 13 maart 1241 vermeld staat, naar [B]. – [D]. vóór 6 mei 1594, niet voorhanden, maar bekend uit [E], authentiek afschrift door het klooster van Sint-Gerlach te Houthem ten behoeve van de Raad van Brabant, waarschijnlijk naar [B]. – [E]. 6 mei 1594, niet voorhanden, maar bekend uit F, oorkonde van Filips II, koning van Spanje, waarin de onderstaande oorkonde is geïnsereerd , naar [D]. – F. 1735, Maastricht, RHCL, toegangsnr. 14.D003, archief klooster Sint-Gerlach te Houthem, inv. nr. 1 (cartularium) = Privelegien ende register der obligatien en andere erffcontracten des adelijcken cloosters van St. Gerlach, p. 100-104, onder de rubriek: Confirmatio donationis piscature et venationis de anno 1594, en in de marge: Num. 62, naar [E].

Uitgave

a. Franquinet, Beredeneerde inventaris St. Gerlach, IV, 9-10, nr. 6 (gedateerd 1241 maart), naar A.

Regesten

Haas, Inventaris Sint-Gerlach, 69-70, reg. nr. 7 (gedateerd 1241 maart). – Idem, Chronologische lijst, 43, reg. nr. 84 (gedateerd 1241 maart).

Datering

Het gebruik van paasstijl in het bisdom Luik is verondersteld, zie Camps, ONB I, XXI, en Dillo en Van Synghel, ONB II, XVII. Aangezien de maand maart in het paasjaar 1241 loopt van 1 tot en met 30 maart en 31 maart in 1242 valt, is zowel de datering 1-30 maart 1241 mogelijk als 31 maart 1242.

Tekstuitgave

Het onderscheid tussen c en t is niet goed zichtbaar.

Jan Hartmann
1241 (maart 29-31 of 1242 maart 1-31)
Economisch
Sint-Gerlach

Nummer 9

Rechtlich

Godfried Dives (de Rijke), Manegold, Godfried, zoon van vrouwe Osa, Boudewijn de Molendino (van de Molen) en de overige schepenen van Maastricht maken bekend dat, toen er een geschil gerezen was over de goederen van Godfried van Heer, ridder, tussen proost en convent van het premonstratenzerklooster Sint-Gerlach, in het bisdom Luik, enerzijds, en Wolter van Mesch, burger van Maastricht, Jutta en Mathilde, dochters van Adam, zoon van Godfried van Heer, en Leonius, hun voogd, anderzijds, er in aanwezigheid van schepenen van Maastricht, van meier en schepenen van Heer en van verwanten en vrienden van Jutta en Mathilde een akkoord gesloten is waarbij proost en convent van Sint-Gerlach uit die goederen van Godfried eeuwig vijf bunder akkerland, afhangend van de hof van Heer, naar erfelijk recht zullen hebben, waarmee iedere actie en geschil over deze goederen zal ophouden. Voor de volledigheid echter van deze overeenkomst hebben Wolter van Mesch, Leonius en Mathilde, moeder van Jutta en Mathilde, dochters van Adam, ten behoeve van proost en convent van Sint-Gerlach afstand gedaan van de genoemde vijf bunder in aanwezigheid van schepenen van Maastricht en van meier en schepenen van Heer. Proost en convent hebben echter evenzo ten behoeve van Wolter van Mesch, Jutta en Mathilde afstand gedaan van alle overige goederen van Godfried van Heer, ridder, zowel binnen als buiten Maastricht liggend. Bovendien is aan deze overeenkomst een zodanige voorwaarde toegevoegd dat Jutta en Mathilde, wanneer zij tot de jaren des onderscheids zijn gekomen en een geschil willen opwerpen over deze goederen, zij hierdoor weer in dezelfde veroordeling van excommunicatie zullen vervallen zoals vóór de overeenkomst en de zaak blijft in dezelfde toestand als vóór deze overeenkomst. Dan zal tegen hen worden geprocedeerd volgens de retroacta naar kerkelijk recht zoals men ten tijde van de overeenkomst zou procederen.

Deze overeenkomst is gemaakt in de maand april 1253.

Op verzoek van Leonius en Mathilde, moeder van Jutta en Mathilde, hebben Godfried Dives (de Rijke), Manegold, Godfried, zoon van vrouwe Osa, en Boudewijn de Molendino (van de Molen), schepenen van Maastricht, deze oorkonde bezegeld en aan proost en convent van Sint-Gerlach gegeven.

Schepenen van Maastricht oorkonden inzake het geschil over goederen van Godfried van Heer, ridder, tussen proost en convent van Sint-Gerlach (te Houthem) enerzijds en Wolter van Mesch, burger van Maastricht, Jutta en Mathilde, dochters van Adam, zoon van Godfried van Heer, en hun voogd Leonius anderzijds dat ten overstaan van hen, meier en schepenen van Heer en verwanten en vrienden van Jutta en Mathilde overeengekomen is dat proost en convent van Sint-Gerlach uit de betwiste goederen vijf bunder akkerland, afhangend van de hof van Heer, naar erfelijk recht zullen hebben. Wolter, Leonius en Mathilde, moeder van Jutta en Mathilde, hebben ten behoeve van proost en convent afstand gedaan van genoemde vijf bunder en proost en convent hebben op hun beurt ten behoeve van Wolter, Jutta en Mathilde ook afstand gedaan van alle overige goederen van Godfried van Heer, zowel binnen als buiten Maastricht.

Origineel

A. Maastricht, RHCL, toegangsnr. 14.D003, archief klooster Sint-Gerlach te Houthem, inv. nr. 34, reg. nr. 8. Gelinieerd.

Aantekeningen op de achterzijde: 1o door 13e-eeuwse hand: Littera de Heer. – 2o door laatste kwart 14e-eeuwse hand: X. – 3o door 17e-eeuwse hand: 1253. – 4o door 18e-eeuwse hand: Litere Godefridi de 5 bonnariis in Here, num. 75. 

Bezegeling: vier uithangend bevestigde, dubbel doorgestoken zegels, die aangekondigd zijn, namelijk: S1 van Godfried Dives, schepen van Maastricht, van witte was, beschadigd. S2 van Manegold, schepen van Maastricht, van witte was, beschadigd. S3 van Godfried, zoon van vrouwe Osa, schepen van Maastricht, van witte was, beschadigd. S4 van Boudewijn de Molendino, schepen van Maastricht, van witte was, beschadigd. Voor een beschrijving van S1, S2, S3 en S4, zie Venner, ‘Zegels klooster Sint-Gerlach’, 160-162.

Afschrift

B. 1735, Maastricht, RHCL, toegangsnr. 14.D003, archief klooster Sint-Gerlach te Houthem, inv. nr. 1 (cartularium) = Privelegien ende register der obligatien en andere erffcontracten des adelijcken cloosters van St. Gerlach, p. 121-122, onder de rubriek: Litere Godefridi de 5 bonnariis terre arabilis de Here hereditarie possidendis, en in de marge: Num. 75, met opgave van vier bezegelingsplaatsen, naar A.

Uitgaven

a. Franquinet, Beredeneerde inventaris St. Gerlach, IV, 10-12, nr. 7 (gedateerd april 1253), naar A. b. Nève, De dertiende-eeuwse schepenoorkonden, 3-4, nr. 1253.04.00 (met vertaling), (gedateerd april 1253), naar A.

Regesten

Haas, Inventaris Sint Gerlach, 70, reg. nr. 8. (gedateerd april 1253). – Idem, Chronologische lijst, 48, reg. nr. 101 (gedateerd april 1253).

Datering

Het gebruik van paasstijl in het bisdom Luik is verondersteld, zie Camps, ONB I, XXI, en Dillo en Van Synghel, ONB II, XVII. Aangezien het paasjaar 1253 loopt van 18 maart 1253 tot 10 april 1254, is zowel de datering 18-30 april 1253 mogelijk als 1-9 april 1254. 

Ontstaan

De schrijfhand van onderhavige oorkonde vertoont gelijkenis met die in de oorkonde van Dirk II, heer van Valkenburg, d.d. 1254.07.05, én met de hand die vier jaar later twee oorkonden mundeerde voor het klooster Sint-Gerlach, zie infra nrs. 10, 13 en 14. Deze originelen hebben ook eenzelfde opmaak: de scriptor heeft de oorkondetekst niet op de aangebrachte liniёring geschreven, maar ruim boven deze lijnen.

Jan Hartmann
1253 april (18-30 of 1254) april (1-9)
Juridisch
Sint-Gerlach

Nummer 10

Ökonomisch

Dirk, heer van Valkenburg, heeft in handen en bezit van proost en convent van het premonstratenzerklooster Sint-Gerlach, in het bisdom Luik, negen bunder land uit zijn goederen te Hatersbruc gesteld en vier in zijn allodium te Houthem, met de opbrengst en het gebruik, alsmede een cijns van vijftien schelling Luiks die het klooster hem jaarlijks verschuldigd is voor de inkomsten van vier mark die hij aan het klooster heeft geschonken. Dirk heeft bepaald dat deze vier mark als volgt moet worden uitgekeerd: bij het jaargetijde van vrouwe Berta, zijn overleden echtgenote, een pitantie van één mark aan het convent; van de overige drie mark zal dagelijks in eeuwigheid door proost en convent een mis voor alle overledenen worden opgedragen. Indien Dirk of zijn erfgenamen het zouden willen, kunnen zij aan proost en convent veertig mark Keuls geven om de inkomsten van vier mark te kopen, waarmee de pitantie zal worden gedaan en de missen opgedragen; en zo zal de genoemde grond en cijns weer vrij aan Dirk of aan zijn erfgenamen terugvallen.

Getuigen zijn: Engelbert, broer van Dirk, heer van Valkenburg, aartsdiaken van Luik, Alard van Haasdal, Gozewijn Dukere en Adam van Borgharen, ridders.

Dirk, heer van Valkenburg, zijn broer Engelbert, aartsdiaken van Luik, Alard van Haasdal, Gozewijn Dukere en Adam van Borgharen hebben bezegeld.

Gedaan en gegeven op 5 juli 1254.

Dirk II, heer van Valkenburg, schenkt aan proost en convent van het klooster Sint-Gerlach negen bunder land te Hatersbruc, vier in zijn allodium te Houthem en een cijns van vijftien schelling Luiks die het klooster hem verschuldigd was wegens een eerdere schenking van vier mark. Hij bepaalt tevens dat het klooster gehouden is daaruit jaarlijks een mark te bestemmen voor de pitantie bij het jaargetijde van zijn echtgenote Berta en drie mark voor het eeuwigdurend opdragen van een dagelijkse mis voor de overledenen.

Origineel

A. Maastricht, RHCL, toegangsnr. 14.D003, archief klooster Sint-Gerlach te Houthem, inv. nr. 152, reg. nr. 9. Gelinieerd.

Aantekeningen op de achterzijde: 1° door laatste kwart 14e-eeuwse hand: Littera de IX bonuaria terre et de IIII bonuaria etcetera. – 2° door laatste kwart 14e-eeuwse hand: L j. – 3° door 17e-eeuwse hand: 1254. – 4° door 18e-eeuwse hand: Num. 70.

Bezegeling: drie uithangend bevestigde, dubbel doorgestoken zegels, die aangekondigd zijn, namelijk: S1 van Dirk II, heer van Valkenburg, van bruine was, beschadigd, met CS1, beschadigd. S2 van Engelbert (van Valkenburg), aartsdiaken van Luik, van groene was, beschadigd. S3 van Alard van Haasdal, ridder, van bruine was, gaaf; en twee bevestigingen, vermoedelijk voor de aangekondigde zegels van Gozewijn Dukere, ridder, en Adam van Borgharen, ridder, (SD4 en SD5). Voor een beschrijving en afbeelding van S1, S2 en S3, zie Venner, ‘Zegels klooster Sint-Gerlach’, respectievelijk 158, 150-151 en 160.

Afschrift

B. 1736, Maastricht, RHCL, toegangsnr. 14.D003, archief klooster Sint-Gerlach te Houthem, inv. nr. 1 (cartularium) = Privelegien ende register der obligatien en andere erffcontracten des adelijcken cloosters van St. Gerlach, p. 115-116, onder de rubriek: Littere Theodorici, domini de Valckenburgh, de novem bonnariis terre et quatuor (verbeterd uit andere letters) iacentibus in Hatersbruc et in Holtheijm, en in de marge: Num. 70, met opgave van vijf bezegelingsplaatsen, naar A.

Uitgave

a. Franquinet, Beredeneerde inventaris St. Gerlach, IV, 12-13, nr. 8, naar A.

Regesten

Haas, Inventaris Sint Gerlach, 70-71, reg. nr. 9. – Idem, Chronologische lijst, 48, reg. nr. 102.

Ontstaan

De schrijfhand van onderhavige oorkonde vertoont gelijkenis met die in een schepenoorkonde van Maastricht uit 1254 inzake een geschil waarbij proost en convent van Sint-Gerlach betrokken zijn, alsmede met de hand die vier jaar later twee oorkonden mundeerde voor het klooster Sint-Gerlach, zie infra nrs. 9, 13 en 14. Deze originelen hebben ook een identieke karakteristieke opmaak: de scriptor heeft de oorkondetekst niet op de aangebrachte liniёring geschreven, maar ruim boven deze lijnen.

Tekstuitgave

Het onderscheid tussen c en t is niet goed zichtbaar.

Jan Hartmann
1254 juli 5
Economisch
Sint-Gerlach

Nummer 11

Ökonomisch

Wolter, gardiaan (van de minderbroeders) te Maastricht, vaardigt een oorkonde uit inzake de onrechtmatig verworven goederen van Gerard van Scherwier, ridder, naar aanleiding van diens schenking van 30 mark die Adam van Nuth, ridder, hem verschuldigd was. (Deperditum)

Origineel

Niet voorhanden.

Afschrift

Niet voorhanden.

Vermelding

Deze oorkonde is bekend uit de dispositio van een oorkonde van Gerard van Scherwier, ridder, zie infra nr. 12, alwaar onderhavige oorkonde wordt vermeld: sub tali forma quod si bona mea iniuste acquisita, que plenius invenientur in litera quam Wolterus, gardianus Traiectensis, super ordinationem mee legationis conscripsit de triginta marcis quas Adam, miles, de Nutte debet mihi, persolvi enim poterunt de proventibus fructuum terre prenominate, persolvuntur de anno in annum quoadusque secundum tenorem dicte litere competenter fuerint persoluta.

Uitgave

Niet eerder uitgegeven.

(vóór 9 juli 1257)
Economisch
Sint-Gerlach

Nummer 12

Ökonomisch

Gerard van Scherwier, ridder, heeft met het oog op zijn zielenheil en dat van zijn voorgangers een halve hoeve akkerland geschonken uit zijn allodium tussen Swier en Laar aan het klooster Sint-Gerlach. Indien de door hem onrechtmatig verkregen goederen - waarover meer te vinden is in de oorkonde van Wolter, gardiaan te Maastricht, met de regeling van Gerards legaat inzake de dertig mark die Adam van Nuth, ridder, aan hem verschuldigd is -, ook kunnen worden betaald uit de opbrengsten van de voornoemde halve hoeve, dan zullen deze van jaar tot jaar worden betaald tot ze volgens de inhoud van die oorkonde geheel zijn afgelost. Na de aflossing van de onrechtmatig verkregen goederen zal het klooster Sint-Gerlach de halve hoeve vrij en ongestoord erfelijk bezitten, op voorwaarde dat het convent ieder jaar vier jaargetijden zal houden op het gebruikelijke tijdstip, namelijk van zijn vader, moeder, hemzelf en zijn vrouw. Bovendien zal het convent voor zijn zielenheil en dat van zijn voorgangers eeuwig wekelijks op zaterdag één mis van de heilige Maagd opdragen; de pitantie voor het convent zal op elk van de genoemde jaargetijden worden uitgekeerd uit de opbrengsten van de halve hoeve, namelijk voor de priester een halve sister wijn Maastrichtse maat en voor iedere zuster een kwart.

Gerard van Scherwier en Alard van Haasdal, ridder, hebben bezegeld.

Gedaan te Scherwier in aanwezigheid van de gardiaan te Maastricht en zijn medebroeder Hendrik, eertijds kanunnik van Sint-Kunibert te Keulen, van Gerard, zoon van Gerard van Scherwier, en van zijn echtgenote Agnes.

Gegeven op 9 juli 1257.

Gerard van Scherwier, ridder, schenkt aan het klooster Sint-Gerlach (te Houthem) een halve hoeve akkerland uit zijn allodium tussen Swier en Laar op voorwaarde dat daaruit een schuld van 30 mark wordt afgelost en dat het klooster eeuwigdurend zijn jaargetijde en dat van zijn echtgenote Agnes en zijn ouders zal houden, de missen zal opdragen en een pitantie zal uitkeren.

Origineel

[A]. Niet voorhanden, blijkens B bezegeld met twee zegels.

Afschrift

B. 1735, Maastricht, RHCL, toegangsnr. 14.D003, archief klooster Sint-Gerlach te Houthem, inv. nr. 1 (cartularium) = Privelegien ende register der obligatien en andere erffcontracten des adelijcken cloosters van St. Gerlach, p. 188-189, nr. 126, onder de rubriek: Anniversarium Gerardi de Scherwire, en in de marge: Num. 126, met opgave van twee bezegelingsplaatsen, naar [A].

Uitgave

Niet eerder uitgegeven.

Samenhang

In onderhavige oorkonde wordt melding gemaakt van een oorkonde van Wolter, gardiaan van de minderbroeders te Maastricht, inzake de ten onrechte verworven goederen door Gerard van Scherwier, ridder: si bona mea iniuste acquisita, que plenius invenientur in litera quam Wolterus, gardianus Traiectensis, super ordinationem mee legationis conscripsit. Voor dit deperditum, zie infra nr. 11.

Theo Ebben
1257 juli 9
Economisch
Sint-Gerlach

Nummer 13

Kirchlich

Jan, proost, en convent van het premonstratenzerklooster Sint-Gerlach, in het bisdom Luik, maken bekend dat zij eendrachtig en gezamenlijk over zekere goederen volgende beschikking en regeling hebben gemaakt: het convent draagt zekere akkers, die op verschillende plaatsen liggen en door begunstigers en vrienden toegewezen zijn aan de refter van het klooster, alsmede de inkomsten van de pitanties die de proost jaarlijks op het jaargetijde van gelovigen, zowel mannen als vrouwen, toekende uit de uithof van het klooster uit de goederen die deze bij hun overlijden aan het klooster hadden geschonken, over aan de proost om aan te wenden voor het gemeenschappelijk gebruik van het klooster. De proost heeft echter voor die akkers en inkomsten van de pitanties alle goederen aan het convent toegewezen die het klooster heeft in het gebied van Klimmen bij het dorp Heek, om geheel en eeuwig te houden zoals de proost jaarlijks gehouden was de jaarcijnsen en overige rechten te voldoen over de akkers die aan hem zijn overgedragen; dus ook het convent zal de cijns betalen uit die goederen. En als enkele daarvan rechtens moeten worden betaald met de vijf schelling Luiks die het klooster jaarlijks verschuldigd is aan Aleid, non van Sint-Gerlach, zolang ze leeft, dan zal het convent dat ieder jaar betalen. Daarenboven moeten de pitanties die de proost uit de uithof bij de vermelde jaargetijden gewoon was uit te keren uit de opbrengst van de voornoemde goederen die aan het convent waren toegewezen, jaarlijks eeuwig ten behoeve van het convent worden uitgekeerd. De overige inkomsten daaruit zullen echter worden aangewend ten behoeve van pitanties of de refter van het convent volgens de beschikking van de meer gevorderden, voor zover bruikbaar en nuttig.

Gedaan en geregeld te Sint-Gerlach, in februari 1257.

Proost en convent hebben bezegeld.

Jan, proost, en convent van het klooster Sint-Gerlach (te Houthem) maken bekend dat het convent de goederen die voor de refter bestemd zijn en de inkomsten van de pitanties die de proost jaarlijks bij de jaargetijden toekent uit de uithof van het convent, aan de proost schenkt ten bate van het hele convent, waarbij de proost op zijn beurt de goederen te Heek onder Klimmen aan het convent toewijst.

Origineel

A. Maastricht, RHCL, toegangsnr. 14.D003, archief klooster Sint-Gerlach te Houthem, inv. nr. 52, reg. nr. 10. Gelinieerd.

Aantekeningen op de achterzijde: 1o door 17e-eeuwse hand: De Heick, 1257. – 2o door 18e-eeuwse hand: Num. 79, 1257.

Bezegeling: twee bevestigingsplaatsen waarvan slechts twee snedes in de pliek zichtbaar zijn, vermoedelijk voor de aangekondigde zegels van de oorkonders (LS1 en LS2).

Afschrift

B. 1735, Maastricht, RHCL, toegangsnr. 14.D003, archief klooster Sint-Gerlach te Houthem, inv. nr. 1 (cartularium) = Privelegien ende register der obligatien en andere erffcontracten des adelijcken cloosters van St. Gerlach, p. 125-126, onder de rubriek: Divisio redituum inter prepositum et conventum ecclesie sancti Gerlaci, en in de marge: Num. 79, met opgave van twee bezegelingsplaatsen, naar A.

Uitgave

a. Franquinet, Beredeneerde inventaris St. Gerlach, IV, 13-14, nr. 9 (gedateerd 1257 februari), naar A.

Regesten

Haas, Inventaris Sint Gerlach, 71, reg. nr. 10 (gedateerd 1257 februari). – Idem, Chronologische lijst, 50-51, reg. nr. 109 (gedateerd 1257 februari).

Datering

Het gebruik van paasstijl in het bisdom Luik is verondersteld, zie Camps, ONB I, XXI, en Dillo en Van Synghel, ONB II, XVII.

Ontstaan

Deze oorkonde is geschreven door dezelfde hand die een paar maanden later de oorkonde van Adam van Amby mundeerde ten behoeve van het klooster Sint-Gerlach, zie infra nr. 14. Deze hand is ook sterk verwant aan de schrijfhand die in 1254 een oorkonde voor de heer van Valkenburg schreef en een schepenoorkonde van Maastricht inzake een geschil waarbij proost en convent van Sint-Gerlach betrokken zijn, 9, 10, 13 en 14. Deze originelen hebben ook eenzelfde karakteristieke opmaak: de scriptor heeft de oorkondetekst niet op de aangebrachte liniёring geschreven, maar ruim boven deze lijnen.

Tekstuitgave

Het onderscheid tussen c en t is niet goed zichtbaar.

Jan Hartmann
1258 februari
Kerkelijk
Sint-Gerlach

Nummer 14

Ökonomisch

Adam van Amby, ridder, heeft in het bezit van zijn verstand en gezond van geest en lichaam en na overleg met en met instemming van zijn kinderen Jan, Waltelm, Agnes en Catharina, met het oog op zijn zielenheil een hoeve akkerland in het grondgebied van Borgharen geschonken in handen en bezit van proost en convent van het premonstratenzerklooster Sint-Gerlach, in het bisdom Luik, op voorwaarde dat zijn nakomelingen die dit akkerland na zijn dood erfelijk naar cijnsrecht van het klooster zullen houden, belast zijn met de uitkering van twee mark Keuls bij het jaargetijde van Adam aan proost en convent voor de pitantie, die eeuwig ieder jaar volgens de raad van de oudere broeders en zusters verdeeld moeten worden zoals nuttig en gepast is. Hieraan wordt de voorwaarde toegevoegd dat, als de nakomelingen van Adam in gebreke blijken te zijn in de betaling van de genoemde twee mark, dat dan proost en convent na voorafgaande aanmaningstermijn van vijftien dagen het genoemde land onder competente getuigenis in bezit zullen nemen, waarbij Dirk, heer van Valkenburg, hen in het bezit zal handhaven, met de oogst van de vruchten, en dat zij het voornoemde land net zo lang als eigen goederen in hun bezit zullen houden totdat hun volledige voldoening zal gegeven zijn voor de betaling van de genoemde penningen en voor de schade en het ongemak dat ze hebben gehad door het nalaten van de betaling.

Verder zullen zijn nakomelingen de hoeve land niet zonder de toestemming en wil van proost en convent kunnen verkopen en ook niet van het klooster kunnen vervreemden door enige andere verplichting. Proost en convent echter zullen geen enkele macht hebben om de voornoemde cijns te verkopen of te bezwaren, of op enige wijze van het klooster te vervreemden.

Op verzoek van Adam van Amby hebben bezegeld: Dirk, heer van Valkenburg, heer Engelbert, zijn broer, aartsdiaken van Luik, Alard van Haasdal, Adam van Borgharen, ridders.

Gedaan en gegeven te Valkenburg, in aanwezigheid van Dirk, heer van Valkenburg, Alard van Haasdal, Adam van Borgharen en Waltelm van Heer, ridders, in december 1258.

Adam van Amby, ridder, draagt met instemming van zijn kinderen Jan, Waltelm, Agnes en Catharina een hoeve akkerland over in het grondgebied van Borgharen aan proost en convent van het klooster Sint-Gerlach (te Houthem), en bepaalt dat zijn nakomelingen die deze hoeve na zijn dood naar cijnsrecht houden, belast zijn met de uitkering van een jaarlijkse erfrente van twee mark Keuls bij zijn jaargetijde. Indien zij in gebreke blijven, zullen proost en convent zich in het bezit mogen stellen van het land en in het bezit worden gehandhaafd door Dirk II, heer van Valkenburg.

Origineel

A. Maastricht, RHCL, toegangsnr. 14.D003, archief klooster Sint-Gerlach te Houthem, inv. nr. 153, reg. nr. 11. Gelinieerd.

Aantekeningen op de achterzijde: 1° door 13e-eeuwse hand: Bona de Haren. – 2° door laatste kwart 14e-eeuwse hand: M. – 3° door mogelijk 16e-eeuwse hand: [***] sancti Gerlaci, 1258.

Bezegeling: twee dubbel doorgestoken, uithangend bevestigde zegels, die aangekondigd zijn, namelijk: S2 van Engelbert (van Valkenburg), aartsdiaken van Luik, van witte was, beschadigd. – S3 van Alard van Haasdal, ridder, van witte was, beschadigd; en twee bevestigingsplaatsen, vermoedelijk voor de aangekondigde zegels van Dirk II, heer van Valkenburg, en Adam van Borgharen, ridder, (LS1 en LS4). Voor een beschrijving en afbeelding van S2 en S3, zie Venner, ‘Zegels klooster Sint-Gerlach’, respectievelijk 150-151 en 160.

Afschrift

B. 1735, Maastricht, RHCL, toegangsnr. 14.D003, archief klooster Sint-Gerlach te Houthem, inv. nr. 1 (cartularium) = Privelegien ende register der obligatien en andere erffcontracten des adelijcken cloosters van St. Gerlach, p. 128-129, onder de rubriek: Donatio Ade de Ambiie, militis, de uno manso terre arabilis in territorio de Haren, en in de marge: Num. 82, met opgave van vier bezegelingsplaatsen, naar A.

Uitgave

a. Franquinet, Beredeneerde inventaris St. Gerlach, IV, 14-16, nr. 10, naar A.

Regesten

Haas, Inventaris Sint Gerlach, 71, reg. nr. 11. – Idem, Chronologische lijst, 51, reg. nr. 112.

Datering

Het gebruik van paasstijl in het bisdom Luik is verondersteld, zie Camps, ONB I, XXI, en Dillo en Van Synghel, ONB II, XVII.

Ontstaan

Deze oorkonde is geschreven door de dezelfde hand die een paar maanden eerder de oorkonde van proost en convent van het klooster Sint-Gerlach mundeerde, zie infra nr. 13. Deze hand is ook sterk verwant aan de schrijfhand die in 1254 een oorkonde voor de heer van Valkenburg schreef en een schepenoorkonde van Maastricht inzake een geschil waarbij proost en convent van Sint-Gerlach betrokken zijn, zie infra nrs. 9, 10,13 en 14. Deze originelen hebben ook eenzelfde identieke karakteristieke opmaak: de scriptor heeft de oorkondetekst niet op de aangebrachte liniёring geschreven, maar ruim boven deze lijnen.

Tekstuitgave

Het onderscheid tussen c en t is niet goed zichtbaar.

Jan Hartmann
1258 december
Economisch
Sint-Gerlach

Nummer 15

Ökonomisch

Marcelis, plebaan van de Sint-Janskerk te Maastricht, maakt bekend dat zijn parochianen Gerard van Amby en diens echtgenote Hildegonde eendrachtig en met gelijke instemming aan het cisterciёnserklooster van Val-Dieu en aan het premonstratenzerklooster Sint-Gerlach, in het bisdom Luik, een halve bunder akkerland in het gebied van het dorp Berg, afhangend van de hof van Meerssen, op die wijze hebben geschonken dat na de dood van Gerard en Hildegonde beide kloosters het genoemde land erfelijk zullen bezitten.

Marcelis heeft bezegeld.

Gedaan en gegeven te Maastricht, in augustus 1259.

Marcelis, plebaan van de Sint-Janskerk te Maastricht, oorkondt dat zijn parochianen Gerard van Amby en diens echtgenote Hildegonde een halve bunder akkerland nabij Berg, afhangend van de hof van Meerssen, schenken aan de abdij van Val-Dieu en het klooster Sint-Gerlach (te Houthem), die zij na het overlijden van de schenkers erfelijk zullen bezitten.

Origineel

A. Maastricht, RHCL, toegangsnr. 14.D003, archief klooster Sint-Gerlach te Houthem, inv. nr. 30, reg. nr. 12.

Aantekeningen op de achterzijde: 1o door 17e-eeuwse hand: 1257. – 2° door 18e-eeuwse hand: Num. 84.

Bezegeling: één afhangend bevestigd zegel, dat aangekondigd is, namelijk: S1 van Marcelis, plebaan van de Sint-Janskerk te Maastricht, van witte was, beschadigd. Voor een beschrijving en afbeelding van S1, zie Venner, ‘Zegels klooster Sint-Gerlach’, 151.

Afschrift

B. 1735, Maastricht, RHCL, toegangsnr. 14.D003, archief klooster Sint-Gerlach te Houthem, inv. nr. 1 (cartularium) = Privelegien ende register der obligatien en andere erffcontracten des adelijcken cloosters van St. Gerlach, p. 130, onder de rubriek: Testimonium Marsilii, plebani, de legato dimidii bonnarii terre arabilis in confinio ville de Bergh, en in de marge: Num. 84, met opgave van één bezegelingsplaats, naar A.

Uitgave

a. Franquinet, Beredeneerde inventaris St. Gerlach, IV, 16, nr. 11, naar A.

Regesten

Haas, Inventaris Sint Gerlach, 72, reg. nr. 12. – Idem, Chronologische lijst, 51-52, reg. nr. 113.

Jan Hartmann
1259 augustus
Economisch
Sint-Gerlach

Nummer 16

Kirchlich

Hendrik, proost van het premonstratenzerklooster Sint-Gerlach, in het bisdom Luik, maakt bekend dat hij op verzoek van het convent, van Anna, non van Sint-Gerlach, en van enkele van haar vrienden heeft bepaald en bevestigd dat uit de goederen te Weestenrode, die wijlen Gozewijn Dukere, ridder, aan Anna heeft toegewezen voor haar levensonderhoud en die na haar dood moeten worden overgedragen aan het klooster, ieder jaar voor de pitantie van het convent bij het jaargetijde van Gozewijn vijf schelling Luiks aan het convent moet worden gegeven tot in de eeuwigheid.

Hendrik heeft bezegeld.

Gegeven in april 1269.

Hendrik, proost van het klooster Sint-Gerlach (te Houthem), bepaalt op verzoek van het convent, van Anna, non van Sint-Gerlach, en van enkele van haar vrienden dat bij het jaargetijde van Gozewijn Dukere, ridder, vijf schelling Luiks uitgekeerd wordt voor een pitantie van het convent uit de goederen te Weestenrode, die Gozewijn aan Anna had toegewezen voor haar onderhoud en die na haar dood aan het klooster zullen toevallen. 

Origineel

[A]. Niet voorhanden, blijkens B bezegeld met twee zegels.

Afschrift

B. 1735, Maastricht, RHCL, toegangsnr. 14.D003, archief klooster Sint-Gerlach te Houthem, inv. nr. 1 (cartularium) = Privelegien ende register der obligatien en andere erffcontracten des adelijcken cloosters van St. Gerlach, p. 363, onder de rubriek: Litera de bonis in Westenroede iacentibus, en in de marge: Num. 220, met opgave van twee bezegelingsplaatsen, naar [A].

Uitgave

Niet eerder uitgegeven.

Theo Ebben
1269 april
Kerkelijk
Sint-Gerlach

Nummer 17

Ökonomisch

Walram van Monschau, heer van Valkenburg, maakt bekend dat hij Jan Ruffus (Rode), burger van Aken, drager van deze oorkonde, die een dochter aan zijn zijde heeft van wijlen heer Godfried van Klimmen, alsmede de erfgenamen en medeёrfgenamen en alle deelhebbers in de goederen van Godfried die erfgenamen waren van het land of de hof die Godfried in Cardenbeek had, vrijgesteld heeft van alle schatting die aan hem en zijn erfgenamen moest worden betaald, maar dat Jan wel met zijn erfgenamen en deelhebbers elk jaar op 2 februari aan Walram en zijn erfgenamen 1 pond was zal betalen.

Walram heeft bezegeld.

Gedaan en gegeven op 5 december 1269.

Walram van Monschau, heer van Valkenburg, stelt Jan Ruffus, burger van Aken, schoonzoon van heer Godfried van Klimmen, zijn erfgenamen en de deelhebbers in de goederen van Godfried vrij van alle schatting op de hof te Cardenbeek, op voorwaarde dat Jan hem jaarlijks 1 pond was levert.

Origineel

A. Maastricht, RHCL, toegangsnr. 14.D003, archief klooster Sint-Gerlach te Houthem, inv. nr. 57, reg. nr. 13.

Aantekeningen op de achterzijde: 1o door 14e-eeuwse hand: Littera de curte in Cardenbeck quod sit libera ab exactione. – 2° door laatste kwart 14e-eeuwse hand: J j. – 3° door 17e-eeuwse hand: Vrijdom van Cartebeeck, 46. – 4° door 18e-eeuwse hand: Num. 93.

Bezegeling: één afhangend bevestigd zegel, dat aangekondigd is, namelijk: S1 van Walram van Monschau, heer van Valkenburg, van witte was, beschadigd. Voor een beschrijving en afbeelding van S1, zie Venner, ‘Zegels klooster Sint-Gerlach’, 158-159.

Afschrift

B. 1735, Maastricht, RHCL, toegangsnr. 14.D003, archief klooster Sint-Gerlach te Houthem, inv. nr. 1 (cartularium), p. 140-141, onder de rubriek: Litere domini Walrami de curte in Cartenbecke, quod sit libera ab omni exactione, en in de marge: Num. 93, met opgave van één bezegelingsplaats, naar A.

Uitgave

a. Franquinet, Beredeneerde inventaris St. Gerlach, IV, 17, nr. 12, naar A.

Regesten

Haas, Inventaris Sint Gerlach, 72, reg. nr. 13. – Idem, Chronologische lijst, 62, reg. nr. 149.

Tekstuitgave

Het onderscheid tussen c en t is niet goed zichtbaar.

Jan Hartmann
1269 december 5
Economisch
Sint-Gerlach

Nummer 18

Ökonomisch

Walram, heer van Valkenburg en Monschau, schenkt omwille van God, ter verzachting van de zonden van zijn ouders en met het oog op zijn zielenheil de weg door het dorp Sint-Gerlach, gelegen in zijn land en heerlijkheid, in eeuwig bezit aan de zusters van het premonstratenzerklooster Sint-Gerlach bij Valkenburg om daarmee tegemoet te komen aan de armoede en het geringe grondbezit van de zusters. Hij ziet af van iedere toekomstige aanspraak op die weg, die voor iedere gelovige toegankelijk zal moeten blijven, opdat hun aalmoezen de schaarste van de zusters voor een deel kunnen verlichten. Noch hijzelf noch een ander zal ooit op deze schenking terugkomen en hij doet afstand van het beneficie van herstel in de vorige toestand en van alle andere beneficies naar canoniek en burgerlijk (Romeins) recht.

Walram heeft bezegeld.

Gedaan en gegeven in juni 1270.

Walram, heer van Valkenburg en Monschau, schenkt aan het klooster Sint-Gerlach (te Houthem) de weg door het dorp Sint-Gerlach.

Origineel

A. Maastricht, RHCL, toegangsnr. 14.D003, archief klooster Sint-Gerlach te Houthem, inv. nr. 41, reg. nr. 14.

Aantekeningen op de achterzijde: 1° door 13e-eeuwse hand: Dominus Walramus contulit stratam publicam nostre ecclesie in vera elemosina. – 2° door laatste kwart 14e-eeuwse hand: E j. – 3o door 17e-eeuwse hand: 1270. – 4o door 18e-eeuwse hand: Num. 72.

Bezegeling: één dubbel doorgestoken, uithangend bevestigd zegel, dat aangekondigd is, namelijk: S1 van Walram, heer van Valkenburg en Monschau, van groene was, beschadigd. Voor een beschrijving en afbeelding van S1, zie Venner, ‘Zegels klooster Sint-Gerlach’, 158-159.

Afschrift

B. 1735, Maastricht, RHCL, toegangsnr. 14.D003, archief klooster Sint-Gerlach te Houthem, inv. nr. 1 (cartularium) = Privelegien ende register der obligatien en andere erffcontracten des adelijcken cloosters van St. Gerlach, p. 118-119, onder de rubriek: Litere domini Walrami de Valckenburgh de platea, en in de marge: Num. 72, met opgave van één bezegelingsplaats, naar A.

Uitgave

a. Franquinet, Beredeneerde inventaris St. Gerlach, IV, 17-18, nr. 13. naar A.

Regesten

Haas, Inventaris Sint Gerlach, 72, reg. nr. 14. – Idem, Chronologische lijst, 63, reg. nr. 153.

Tekstuitgave

Het onderscheid tussen c en t is niet goed zichtbaar.

Vertaling

Volgens Franquinet, Beredeneerde inventaris St. Gerlach, IV, 19-20, nr. 14, is van onderhavige oorkonde een gelijktijdige vertaling in het Middelnederlands opgemaakt. Deze vertaling op perkament wordt thans nog bij het origineel bewaard. Paleografisch onderzoek wijst echter uit dat de vertaling geen dertiende-eeuws schrift is, maar een latere uitvaardiging. Deze vertaling is niet gekopieerd in het achttiende-eeuws cartularium en draagt in dorso het nummer 79, dat correspondeert met de Latijnse tekst van onderhavige oorkonde.

Jan Hartmann
1270 juni
Economisch
Sint-Gerlach

Nummer 19

Ökonomisch

Walram, heer van Valkenburg en van Monschau, verklaart dat in zijn aanwezigheid Gerard van der Huven, ridder, erkend heeft dat hij uit de tiend van Spaubeek twee mud rogge Maastrichtse maat verkocht heeft voor 21 pond Luiks aan proost, magistra en convent van het premonstratenzerklooster Sint-Gerlach bij Valkenburg, eeuwig jaarlijks te betalen op Sint-Andreas. Deze verkoop was gedaan in aanwezigheid en met instemming van zijn vader, wijlen heer van Valkenburg, van wie die tiend toen in leen werd gehouden. Deze erkenning is in tegenwoordigheid van Walram gedaan, die nu die tiend bezit. En opdat deze tiend voor eeuwig voor de kloosterlingen van Sint-Gerlach ter voldoening van die twee mud rogge zal worden gehouden, heeft Walram als leenheer, op verzoek van Gerard, zijn uitdrukkelijke goedkeuring verleend aan deze verkoop.

Walram heeft bezegeld.

Gegeven in 1271.

1271 (april 3 - 1272 april 21)

Walram, heer van Valkenburg en Monschau, hecht zijn goedkeuring aan de verkoop gedaan door Gerard van der Huven, ridder, in aanwezigheid en met instemming van zijn vader (Dirk II), heer van Valkenburg, van twee mud rogge uit de tiend van Spaubeek voor 21 pond Luiks aan proost, magistra en convent van het klooster Sint-Gerlach (te Houthem).

Origineel

A. Maastricht, RHCL, toegangsnr. 14.D003, archief klooster Sint-Gerlach te Houthem, inv. nr. 87, reg. nr. 15.

Aantekeningen op de achterzijde: 1o door 13e-eeuwse hand: Littera de II modiis siliginis in Spauberch. – 2° door 17e-eeuwse hand: 1271. – 3° door 18e-eeuwse hand: Num. 83.

Bezegeling: één uithangend bevestigd, dubbel doorgestoken zegel, dat aangekondigd is, namelijk: S1 van Walram, heer van Valkenburg en Monschau, van bruine was, beschadigd. Voor een beschrijving en afbeelding van S1, zie Venner, ‘Zegels klooster Sint-Gerlach’, 158-159.

Afschrift

B. 1735, RHCL, toegangsnr. 14.D003, archief klooster Sint-Gerlach te Houthem, inv. nr. 1 (cartularium) = Privelegien ende register der obligatien en andere erffcontracten des adelijcken cloosters van St. Gerlach, p. 129-130, onder de rubriek: Reditus duorum modiorum siliginis ex decimis in Spaubeek, en in de marge: Num. 83, met opgave van één bezegelingsplaats, naar A.

Uitgave

a. Franquinet, Beredeneerde inventaris St. Gerlach, IV, 20-21 (gedateerd 1271), naar A.

Regesten

Haas, Inventaris Sint Gerlach, 73, reg. nr. 15 (gedateerd 1271). – Idem, Chronologische lijst, 65, reg. nr. 160 (gedateerd 1271).

Datering

Het gebruik van paasstijl in het bisdom Luik is verondersteld, zie Camps, ONB I, XXI, en Dillo en Van Synghel, ONB II, XVII.

Tekstuitgave

Het onderscheid tussen c en t is niet goed zichtbaar.

Jan Hartmann
Economisch
Sint-Gerlach

Nummer 20

Ökonomisch

Het zij bekend dat Margareta, non van Sint-Gerlach, zes bunder land heeft gekocht te Dirgarden ten behoeve van een jaarlijkse wijnpitantie aan het convent; ook heeft zij te Heek twaalf schelling Luiks gekocht ten behoeve van een pitantie aan het convent op de feestdagen van de heilige Katharina, Johannes Evangelist en Nicolaas; eveneens heeft zij te Haasdal een half mud rogge gekocht, aan het convent te voldoen voor het jaargetijde van Mathilde, eertijds vrouwe van Berg; ook heeft zij te Raar in de hof drie morgen land gekocht om eeuwig de jaargetijden van haar vader Wolter en haar moeder Oda van Stercbeeke te houden; eveneens heeft zij voor de lamp van sint Gerlach in de kerk van Sint-Gerlach een halve bunder land gekocht, daar gelegen in het veld; verder heeft zij te Raar in de hof een half mud rogge gekocht, jaarlijks te voldoen voor de lamp boven het koor van het convent van Sint-Gerlach.

Proost en convent van Sint-Gerlach hebben bezegeld.

Gegeven op 24 november 1272.

Beoorkond wordt dat Margareta, non van het klooster Sint-Gerlach (te Houthem), dochter van Wolter en Oda van Stercbeeke, zes bunder land gekocht heeft te Dirgarden ten behoeve van de wijnpitantie aan het convent, alsmede twaalf schelling Luiks te Heek ten behoeve van een pitantie aan het convent op de feestdagen van de heilige Catharina, Johannes Evangelist en Nicolaas, een half mud rogge te Haasdal ten behoeve van het jaargetijde van Mathilde, eertijds vrouwe van Berg, aan het convent te voldoen, in de hof te Raar drie morgen land ten behoeve van de jaargetijden van haar ouders, een halve bunder land voor de lamp van sint Gerlach in de kerk en een half mud rogge voor de lamp boven het koor van het convent.

Origineel

[A]. Niet voorhanden, blijkens B bezegeld met één zegel.

Afschrift

B. 1735, Maastricht, RHCL, toegangsnr. 14.D003, archief klooster Sint-Gerlach te Houthem, inv. nr. 1 (cartularium) = Privelegien ende register der obligatien en andere erffcontracten des adelijcken cloosters van St. Gerlach, p. 122-123, onder de rubriek: Litere Margarete, monialis sancti Gerlaci, de 6 bonnariis apud Dirgarde, in Heeke 12 flor. Leodienses etc., en in de marge: Num. 76, met opgave van één bezegelingsplaats, naar [A].

Uitgave

Niet eerder uitgegeven.

Theo Ebben
1272 november 24
Economisch
Sint-Gerlach

Nummer 21

Ökonomisch

Walram, heer van Valkenburg en Monschau, heeft na het bereiken van de jaren des onderscheids op advies van zijn beminde raadsmannen, namelijk edelman Arnoud, heer van Stein, ridder, Gozewijn van Borgharen, ridder, Jan van Haasdal, ridder, en Raas van Printhagen, dertig bunder van zijn bos van Buchoit, dat tot akkerland is gemaakt of gemaakt moet worden, verkocht aan Arnoud van Houthem en er ten behoeve van hem afstand van gedaan voor een bepaald bedrag dat wettig is betaald aan Walram en tot zijn gebruik is overgedragen. Arnoud heeft deze dertig bunder samen met de andere leengoederen die hij van Walram houdt, volgens leenrecht van hem ontvangen. En Walram heeft Arnoud daarmee beleend op de vereiste en gebruikelijke wijze.

Walram heeft bezegeld.

Gegeven op 19 mei 1273.

Walram, heer van Valkenburg en Monschau, maakt bekend dat hij in leen heeft gegeven aan Arnoud van Houthem dertig bunder bos van Buchoit, die hij op advies van zijn raadsmannen Arnoud, heer van Stein, Gozewijn van Borgharen, Jan van Haasdal, ridders, en Raas van Printhagen, aan hem had verkocht, samen met de andere leengoederen die Arnoud van hem houdt. 

Origineel

A. Maastricht, RHCL, toegangsnr. 14.D003, archief klooster Sint-Gerlach te Houthem, inv. nr. 179, reg. nr. 16.

Aantekeningen op achterzijde: 1º door 15e-eeuwse hand: De XXX bonaria terre. – 2º door 17e-eeuwse hand: 1273.

Bezegeling: één afhangend zegel, dat aangekondigd is, namelijk: S1 van Walram, heer van Valkenburg en Monschau, van witte was, beschadigd. Voor een beschrijving en afbeelding van S1, zie Venner, ‘Zegels klooster Sint-Gerlach’, 158-159.

Afschrift

Niet voorhanden.

Uitgave

a. Franquinet, Beredeneerde inventaris St. Gerlach, IV, 21, nr. 16, naar A.

Regesten

Haas, Inventaris Sint Gerlach, 73, reg. nr. 16. – Idem, Chronologische lijst, 66, reg. nr. 164.

Tekstuitgave

Het onderscheid tussen c en t is niet goed zichtbaar.

Jan Hartmann
1273 mei 19
Economisch
Sint-Gerlach

Nummer 22

Kirchlich

Engelbert van Isenburg, aartsdiaken van Luik, beveelt - aangezien Walram, jonge heer van Valkenburg en Monschau, omwille van God en ter vergeving van de zonden van zijn voorouders het patronaatsrecht van de kerk van Oirsbeek, dat hem tot op heden toebehoorde, geschonken heeft aan proost, magistra en klooster van Sint-Gerlach -, dat de priester van Meerssen de vergeving (van het pastoorsambt) gedurende drie feestdagen in het openbaar moet afkondigen zodat, indien iemand belang heeft bij de benoeming en de aanstelling in de kerk van Oirsbeek, hij die onverwijld voor Engelbert te Luik zal dagen op de dag na het octaaf van de Heilige Drievuldigheid en de kloosterlingen en het convent zullen kunnen terugkomen op de bezwaren. 

Gegeven op 28 mei 1273.

Geef de oorkonde bezegeld terug.

Engelbert van Isenburg, aartsdiaken van Luik, beveelt de priester van Meerssen om de vergeving van het pastoorsambt van Oirsbeek, dat door Walram, jonge heer van Valkenburg en Monschau, was geschonken aan proost, magistra en convent van Sint-Gerlach, gedurende drie feestdagen af te kondigen zodat andere belanghebbenden op 12 juni voor de aartsdiaken bezwaar zouden kunnen maken en het klooster erop zou kunnen terugkomen.

Origineel

[A]. Niet voorhanden, blijkens D bezegeld met één zegel.

Afschriften

[B]. 1376 januari 25, niet voorhanden, maar bekend uit C, oorkonde van de officiaal van Luik en de aartsdiaken van de Kempen, naar [A]. – C. 1376 januari 25, Maastricht, RHCL, toegangsnr. 14.D003, archief klooster Sint-Gerlach te Houthem, inv. nr. 173, reg. nr. 71, gewaarmerkt afschrift door Albert Loze van ‘s-Hertogenbosch, openbaar en keizerlijk notaris, op verzoek van de officiaal van Luik en de aartsdiaken van de Kempen, eerste oorkonde, naar [B]. – D. 1735, Maastricht, RHCL, toegangsnr. 14.D003, archief klooster Sint-Gerlach te Houthem, inv. nr. 1 (cartularium) = Privelegien ende register der obligatien en andere erffcontracten des adelijcken cloosters van St. Gerlach, p. 275-276, onder de rubriek: Collatio iuris patronatus ecclesie in Oirsbeek, en in de marge: Num. 170, met opgave van één bezegelingsplaats, naar [A]. – [E]. vóór 1869, niet voorhanden, maar bekend uit b, in 1869 nog aanwezig in het kerkarchief van Oirsbeek.

Uitgaven

a. Hugo, Annales, kol. 737, nr. XVI. – b. Habets, ‘Houthem-Sint-Gerlach’, 213-214, nr. 7, naar [E]. – c. Franquinet, Beredeneerde inventaris St. Gerlach, IV, 22, nr. 17, naar C. 

Regest

Haas, Inventaris Sint Gerlach, 73, reg. nr. 17.

Samenhang

Voor de benoeming van de pastoor van Oirsbeek, zie infra nr. 23.

Tekstuitgave

Bij ontstentenis van het origineel en het ontbreken van tekstgedeelten in het achttiende-eeuws cartularium, is onderhavige tekst uitgegeven op basis van afschrift C, met in het notenapparaat de significante varianten van D, a en b.

Jan Hartmann
1273 mei 28
Kerkelijk
Sint-Gerlach

Nummer 23

Kirchlich

Engelbert van Isenburg, aartsdiaken van Luik, bericht Anselm, landdeken van Susteren, dat hij op voordracht van proost en convent van het klooster Sint-Gerlach, in het bisdom Luik, patronen van de kerk van Oirsbeek, aan broeder Theobald, kanunnik van Sint-Gerlach, de zielzorg en de bewaring van de relieken heeft opgedragen van de kerk van Oirsbeek, die vrijgevallen was door het overlijden van Arnoud van Haren, eertijds pastoor van Oirsbeek, onder behoud van het recht van de opeenvolgende rechtsopvolgers om in de toekomst aanwezig te zijn bij alle zaken betreffende deze kerk die wereldlijke personen tot nu toe plachten te verzorgen. Engelbert draagt Anselm op om Theobald in het werkelijk bezit te stellen van de genoemde kerk volgens zijn gezag, met de vereiste en gebruikelijke plechtigheden. En indien Anselm dit gedaan zal hebben, dan zal hij dat aan Engelbert schriftelijk laten weten.

Gegeven op 12 juni 1273.

Engelbert van Isenburg, aartsdiaken van Luik, bericht Anselm, landdeken van Susteren, dat hij op voordracht van proost en convent van Sint-Gerlach (te Houthem), patronen van de kerk van Oirsbeek, wegens het overlijden van Arnoud van Haren, pastoor van Oirsbeek, Theobald, kanunnik van Sint-Gerlach, benoemd heeft tot pastoor aldaar en hij draagt hem op om Theobald in het werkelijk bezit te stellen.

Origineel

[A]. Niet voorhanden.

Afschriften

[B]. 1376 januari 25, niet voorhanden, maar bekend uit C, oorkonde van de officiaal van Luik en de aartsdiaken van de Kempen, naar [A]. C. 1376 januari 25, Maastricht, RHCL, toegangsnr. 14.D003, archief klooster Sint-Gerlach te Houthem, inv. nr. 173, reg. nr. 71, gewaarmerkt afschrift door Albert Loze van ‘s-Hertogenbosch, openbaar en keizerlijk notaris, op verzoek van de officiaal van Luik en de aartsdiaken van de Kempen, tweede oorkonde, naar [B]. D. 1735, Maastricht, RHCL, toegangsnr. 14.D003, archief klooster Sint-Gerlach te Houthem, inv. nr. 1 (cartularium) = Privelegien ende register der obligatien en andere erffcontracten des adelijcken cloosters van St. Gerlach, p. 276-277, onder de rubriek: Institutio fratris Thibodonis, canonici regularis ecclesie sancti Gerlaci, ordinis Premonstratensis, en in de marge: Num. 171, met opgave van één bezegelingsplaats, naar [A].

Uitgave

Niet eerder uitgegeven.

Regesten

Franquinet, Beredeneerde inventaris St. Gerlach, IV,22-23, nr. 18. – Haas, inventaris Sint Gerlach, 74, reg. nr. 18.

Samenhang

Voor de schenking van het patronaatsrecht van de kerk van Oirsbeek aan het klooster Sint-Gerlach te Houthem, zie infra nr. 22.

Tekstuitgave

Bij ontstentenis van het origineel is onderhavige tekst uitgegeven op basis van afschrift C, met in het notenapparaat de significante varianten van D.

Jan Hartmann
1273 juni 12
Kerkelijk
Sint-Gerlach

Nummer 24

Ökonomisch

Willem, proost, en het convent van het premonstratenzerklooster Sint-Gerlach verklaren dat ze met instemming van deken en kapittel van de Sint-Servaaskerk te Maastricht in het allodium van de Sint-Servaaskerk een muur rond hun klooster hebben gebouwd. Hiervoor hebben zij in het gedeelte van de muur aan de zijde van Berg uit dat allodium zowel onder de muur als erbinnen één bunder in de lengte verworven en één roede in de breedte, namelijk 17 voet. Daarvoor zullen zij op de eerste zondag na Sint-Andreas aan de Sint-Servaaskerk een erfelijke jaarrente van twee penning Luiks betalen te Berg. Met deze vergunning van het allodium erkennen proost en convent van Sint-Gerlach geen verder recht verworven te hebben in de goederen van Sint-Servaas.

Het klooster Sint-Gerlach heeft bezegeld.

Gegeven op 6 september 1279.

Willem, proost, en het convent van Sint-Gerlach (te Houthem) verklaren dat zij met instemming van deken en kapittel van de Sint-Servaaskerk te Maastricht in het allodium van het kapittel een muur rond hun klooster gebouwd hebben op een stuk grond van één bunder in de lengte en één roede in de breedte aan de zijde van Berg tegen een erfelijke jaarrente van twee penning Luiks. 

Origineel

[A]. Niet voorhanden.

Afschrift

B. 1279 september 6, Maastricht, RHCL, toegangsnr. 14.D003, archief klooster Sint-Gerlach te Houthem, inv. nr. 31, reg. nr. 21, vidimus door deken en kapittel van de Sint-Servaaskerk te Maastricht, zie infra nr. 25, naar [A].

Uitgave

Niet eerder uitgegeven.

Regest

Niet voorhanden.

Ontstaan en samenhang

Onderhavige oorkonde is samen met twee andere oorkonden inzake de bouw van de muur op eenzelfde dag uitgevaardigd, zie infra nrs. 25 en 26.

Jan Hartmann
1279 september 6
Economisch
Sint-Gerlach

Nummer 25

Varia

Deken en kapittel van de Sint-Servaaskerk te Maastricht maken bekend dat zij een oorkonde van proost en convent van het premonstratenzerklooster Sint-Gerlach hebben ontvangen inzake een onderlinge overeenkomst met deze woorden:

− − − (hierna volgt de tekst van infra nr. 24). 

Het kapittel heeft bezegeld.

Gedaan en gegeven in het jaar zoals boven.

Deken en kapittel van de Sint-Servaaskerk te Maastricht vidimeren een oorkonde van proost en convent van Sint-Gerlach (te Houthem) d.d. 1279 september 6, inzake de bouw van een muur rond het klooster Sint-Gerlach en bevestigen dat zij deze oorkonde hebben ontvangen.

Origineel

A. Maastricht, RHCL, toegangsnr. 14.D003, archief klooster Sint-Gerlach te Houthem, inv. nr. 31, reg. nr. 21. Gelinieerd.

Aantekeningen op de achterzijde: 1º door laatste kwart 14e-eeuwse hand: H II. – 2º door 15e-eeuwse hand: De quittatione allodii unius bonarii terre siti infra muros monasterii. – 3º door 17e-eeuwse hand: 1279. – 4º door 18e-eeuwse hand: Num. 74.

Bezegeling: één uithangend bevestigd zegel, dat aangekondigd is, namelijk: S1 zegel van het kapittel van de Sint-Servaaskerk te Maastricht, van groene was, beschadigd. Voor een beschrijving en afbeelding, zie Venner, ‘Zegels klooster Sint-Gerlach’, 155.

Afschrift

B. 1735 Maastricht, RHCL, toegangsnr. 14.D003, archief klooster Sint-Gerlach te Houthem, inv. nr. 1 (cartularium), p. 120-121, onder de rubriek: Litere domini decani et capituli sancti Servatii Traiectensis de quittatione allodii unius bonnarii terre infra murum monasterii, en in de marge: Num. 74, met opgave van één bezegelingsplaats, naar A.

Uitgave

a. Hackeng, Het middeleeuws grondbezit, 320, nr. 101, onvolledig, naar A.

Regesten

Franquinet, Beredeneerde inventaris St. Gerlach, IV, 24, nr. 20. – Haas, inventaris Sint Gerlach, 75, reg. nr. 21. – Idem, Chronologische lijst, 73, reg. nr. 186.

Ontstaan en samenhang

Onderhavige oorkonde is samen met twee andere oorkonden inzake de bouw van de muur op eenzelfde dag uitgevaardigd, zie infra nrs. 24 en 26. Het schriftbeeld van deze oorkonde wijkt sterk af van de overige oorkonden in het fonds van Sint-Gerlach door het gebruik van de diplomatische minuskel met extreem lange schachten, een zeer grote interlinie met extra interval tussen de regels 4 en 5 en 10 en 11, de grote, sterk versierde initiaal en de vreemd omgeslagen vorm van de pliek. Een mogelijke lokalisering van deze scriptor in het kapittel van Sint-Servaas bleek niet mogelijk bij gebrek aan vergelijkingsmateriaal uit deze periode. Er is slechts één origineel overgeleverd, d.d. 1275.03.20 (Maastricht, RHCL, toegangsnr. 14.B002A, archief kapittel van Sint Servaas te Maastricht, 1062-1797, inv. nr. 422), uitgevaardigd door de proost van Sint-Servaas, en deze oorkonde is geschreven in gotisch cursief.

Tekstuitgave

Het onderscheid tussen c en t is niet goed zichtbaar.

Jan Hartmann
1279 september 6
Varia
Sint-Gerlach

Nummer 26

Ökonomisch

Walram, heer van Valkenburg en Monschau, maakt bekend dat proost en convent van het premonstratenzerklooster Sint-Gerlach met instemming van deken en kapittel van de Sint-Servaaskerk te Maastricht in het allodium van de kerk van Sint-Servaas een muur hebben gebouwd die om het klooster Sint-Gerlach heen loopt. 

In het gedeelte van de muur in de richting van Berg blijken proost en convent zowel onder de muur als erbinnen in de lengte één bunder te bezitten en in de breedte één roede, namelijk zeventien voet. Proost en convent van Sint-Gerlach hebben beloofd uit het allodium jaarlijks erfelijk twee penning Luiks te betalen op de eerste zondag na Sint-Andreas en verklaren hierdoor geen verder recht te hebben of zullen hebben op de goederen van de Sint-Servaaskerk. Ook erkent en bevestigt Walram dat hij door deze instemming geen enkel recht meer verworven heeft of zal trachten te verwerven op dit allodium of de goederen van de Sint-Servaaskerk.

Walram heeft bezegeld.

Gegeven op 6 september 1270.

Walram, heer van Valkenburg en Monschau, maakt bekend dat proost en convent van Sint-Gerlach (te Houthem) met instemming van deken en kapittel van de Sint-Servaaskerk te Maastricht in het allodium van het kapittel een muur rond hun klooster gebouwd hebben

op een stuk grond van één bunder in de lengte en één roede in de breedte aan de zijde van Berg tegen een erfelijke jaarrente van twee penning Luiks en hij erkent geen enkel recht op deze grond te hebben.

Origineel

[A]. Niet voorhanden, blijkens B bezegeld met één zegel.

Afschrift

B. 1735, Maastricht, RHCL, toegangsnr. 14.D003, archief klooster Sint-Gerlach te Houthem, inv. nr. 1 (cartularium) = Privelegien ende register der obligatien en andere erffcontracten des adelijcken cloosters van St. Gerlach, p. 191-192, onder de rubriek: Confirmatio domini Walrami de Monjoie et Valckenburgh literrarum domini decani et capituli sancti Servatii Traiectensis de quittatione unius allodii unius bonnarii terre infra murum monasterii sancti Gerlaci, en in de marge: Num. 128, met opgave van één bezegelingsplaats, naar [A].

Uitgave

Niet eerder uitgegeven.

Regest

Niet voorhanden.

Datering

Aangezien de overeenkomst tussen het klooster Sint-Gerlach (te Houthem) en deken en kapittel van de Sint-Servaaskerk te Maastricht over de bouw van een muur dateert uit 1279 (zie infra nrs. 24 en 25), moet het jaartal in onderhavige oorkonde corrupt zijn overgeleverd in het cartularium en de bijbehorende index.

Ontstaan en samenhang

Onderhavige oorkonde is samen met twee andere oorkonden inzake de bouw van de muur op eenzelfde dag uitgevaardigd, zie infra nrs. 24 en 25.

Theo Ebben
1270 (lees 1279) september 6
Economisch
Sint-Gerlach

Nummer 27

Ökonomisch

Godfried van Osa, Hendrik Grinart, Olbert Colsop, Jan Suevus en Godfried van Montenaken, schepenen van Maastricht, oorkonden dat Oger, heer van Borgharen, ridder, voogd van Maastricht, met instemming van zijn echtgenote en hun kinderen zonder voorbehoud enkel en alleen ter wille van God en zonder hoop op herroeping een vierde deel van een stenen huis, gelegen aan de Graanmarkt te Maastricht, heeft geschonken aan proost en convent van Sint-Gerlach. Ook Jan, zoon van wijlen Wijnand, ridder, en zijn kinderen hebben afstand gedaan van een vierde deel dat zij hadden en bezaten in dat huis en er plechtig van afgezien ten behoeve van proost en convent. Ook Dirk de Lata Platea (van de Bredestraat) heeft een vierde deel van dit huis alsmede de helft van een vierde deel dat hem erfrechtelijk toekomt, overgedragen en er plechtig van afgezien ten behoeve van proost en convent. Zowel Jan en zijn kinderen als Dirk hebben ten tijde van de afstand zoveel gedaan dat in alle opzichten aan proost en convent was voldaan. Ook Oda, moeder van Dirk, heeft met instemming van haar kinderen de helft van een vierde deel van het huis erfrechtelijk aan proost en convent gegeven tegen een jaarlijkse cijns van vijftien schelling Luiks, de ene helft te betalen op 25 december en de andere op 24 juni. Proost en convent zullen de grondcijns betalen en leveren aan de bisschop van Luik en Oda zal geen verhef geven noch ontvangen. Dirk en Jan hebben proost en convent beloofd vrijwaring te verstrekken en alle rechtmatige klachten binnen jaar en dag af te doen. Wanneer het huis echter binnen jaar en dag zou worden uitgewonnen, wat in de volkstaal beschodden wordt genoemd, dan zal Jan vanaf dat moment vijf mark Luiks geven en leveren aan proost en convent ter ondersteuning van hun (bouw)werkzaamheden, te ontvangen en te hebben van zijn onbebouwd terrein te Sint-Pieter bij Maastricht, zoals hij vrijwillig verkozen heeft. Dirk heeft aan proost en convent voor het stipt naleven van alle vermelde bedingen als hoofdelijke borgen Jan Suevus, schepen van Maastricht, Boudewijn Pape en Lewalus Pansart aangesteld om tien mark Luiks te betalen.

Godfried van Osa, Hendrik Grinart, Olbert Colsop, Jan Suevus en Godfried van Montenaken, schepenen van Maastricht, hebben bezegeld.

Gegeven op 28 december 1279.

Schepenen van Maastricht oorkonden dat Oger, heer van Borgharen, ridder, voogd van Maastricht, met instemming van zijn echtgenote en hun kinderen een vierde deel van een stenen huis, gelegen aan de Graanmarkt te Maastricht, geschonken heeft aan proost en convent van Sint-Gerlach (te Houthem), dat Jan, zoon van wijlen Wijnand, ridder, en zijn kinderen afstand hebben gedaan van een vierde deel in dat huis, dat Dirk de Lata Platea afstand heeft gedaan van een vierde deel in dat huis alsmede de helft van een vierde deel dat hem erfrechtelijk toekomt en dat Oda, moeder van Dirk, met instemming van haar kinderen de helft van een vierde deel in dat huis erfrechtelijk gegeven heeft aan proost en convent van Sint-Gerlach tegen een jaarlijkse cijns van vijftien schelling Luiks. Proost en convent zullen de grondcijns betalen aan de bisschop van Luik en Oda zal geen verhef geven of ontvangen.

Origineel

A. Maastricht, RHCL, toegangsnr. 14.D003, archief klooster Sint-Gerlach te Houthem, inv. nr. 63, reg. nr. 22.

Aantekeningen op achterzijde: 1° door laatste kwart 14e-eeuwse hand: S j. – 2° door 15e-eeuwse hand: Dit is der breyff weir ons dat hus van Trech dat steynen hus halff gegeven hubt. – 3° door 17e-eeuwse hand: 1279.

Bezegeling: vijf uithangend bevestigde zegels, die aangekondigd zijn, namelijk: S1 van Godfried, (zoon van vrouwe) Osa, schepen van Maastricht, van bruine was, beschadigd. – S2 van Jan Suevus, schepen van Maastricht, van bruine was, beschadigd. – S4 van Olbert Colsop, schepen van Maastricht, van bruine was, beschadigd. – S5 oorspronkelijk een fragment van Godfried van Montenaken, schepen van Maastricht, dat echter bij de restauratie tussen maart 1975 en oktober 1976 abusievelijk vervangen is door een fragment van een onbekende zegelaar, van bruine was, beschadigd, zie Venner, ‘Zegels klooster Sint-Gerlach’, 163; en één bevestigingsplaats voor het aangekondigde zegel van Hendrik Grinart, schepen van Maastricht, (SD3). Venner signaleert dat in onderhavige oorkonde de gebruikelijke anciёnniteit bij de schepennamen niet gevolgd is in de intitulatio, maar dat de zegels wel in die volgorde bevestigd zijn. Voor een beschrijving en afbeelding van S1, S2, S4 en S5, zie Venner, ‘Zegels klooster Sint-Gerlach’, respectievelijk 162, 162,162-163 en 163.

Uitgave

a. Nève, De dertiende-eeuwse schepenoorkonden, 53-55, nr. 1279.12.28 (met vertaling), naar A.

Afschrift

Niet voorhanden.

Regesten

Franquinet, Beredeneerde inventaris St. Gerlach, IV, 24, nr. 21. – Haas, inventaris Sint Gerlach, 75, reg. nr. 22. – Idem, Chronologische lijst, 73, reg. nr. 187.

Datering

Het gebruik van paasstijl in het bisdom Luik is verondersteld, zie Camps, ONB I, XXI, en Dillo en Van Synghel, ONB II, XVII.

Ontstaan

Deze oorkonde is geschreven door een scriptor die ook Maastrichtse schepenoorkonden mundeerde. Hij schreef onder meer een schepenoorkonde d.d. 1285.06.20 ten behoeve van 

Sint-Servaas te Maastricht (Maastricht, RHCL, toegangsnr. 14.B002A, archief kapittel van Sint Servaas te Maastricht, 1062-1797, inv. nr. 455).

Jan Hartmann
1279 december 28
Economisch
Sint-Gerlach

Nummer 28

Ökonomisch

Abt en convent van het Augustijnerklooster van Kloosterrade, in het bisdom Luik, hebben al hun goederen te Houthem, gelegen in het land en onder de rechtsmacht van de heer van Valkenburg, zowel cijnzen als pachten, hoevenaars en alle andere zaken die hen daar naar bezitsrecht toekomen, verkocht aan proost en convent van het premonstratenzerklooster Sint-Gerlach, in het bisdom Luik, voor elf mark Luiks, waarmee abt en convent van Kloosterrade de uithof te Gerse lost, daarbij afstand doend van elk recht dat hen in die goederen toekwam ten behoeve van proost en convent van Sint-Gerlach.

Abt en convent van Kloosterrade hebben bezegeld.

Gegeven op 30 januari 1279.

Abt en convent van Kloosterrade verkopen al hun goederen te Houthem in het land en de rechtsmacht van de heer van Valkenburg aan proost en convent van het klooster Sint-Gerlach (te Houthem) voor elf mark Luiks, waarmee de abdij de uithof te Gerse lost.

Origineel

A. Maastricht, RHCL, toegangsnr. 14.D003, archief klooster Sint-Gerlach te Houthem, inv. nr. 42, reg. nr. 19.

Aantekeningen op de achterzijde: 1o door laatste kwart 14e-eeuwse hand: B II. – 2o door 17e-eeuwse hand: 1279. – 3o door 18e-eeuwse hand Num. 78.

Bezegeling: twee uithangend bevestigde zegels, die aangekondigd zijn, namelijk: S1 van Anselm, abt van Kloosterrade, van witte was, beschadigd. – S2 van het convent van Kloosterrade, van witte was, zwaar beschadigd. Voor een beschrijving en afbeelding van S1 en S2 en de identificatie van Anselm, zie Venner, ‘Zegels klooster Sint-Gerlach’, respectievelijk 153 en 154.

Uitgave

Zie Polak en Dijkhof, Oorkondenboek Kloosterrade, 232-234, nr. 125.

Jan Hartmann
1280 januari 30
Economisch
Sint-Gerlach

Nummer 29

Ökonomisch

Adolf, abt van Siegburg, maakt bekend dat hij Herman Scotto, monnik aldaar, heeft toegestaan om alle erfgoederen die hem toevallen of zouden kunnen toevallen bij het overlijden van Geertrui, begijn te Maastricht, eertijds echtgenote van zijn overleden broer Gerard, en die bij leven van Gerard bleken te zijn, te verwerven, bezitten en voor zichzelf aan te wenden.

Adolf heeft bezegeld.

Gegeven te Siegburg, in 1286.

Adolf, abt van (de Sint-Michaelsabdij te) Siegburg, heeft Herman Scotto, monnik aldaar, toegestaan om de erfgoederen die hem zullen toevallen bij het overlijden van zijn schoonzus Geertrui van Siecht, begijn te Maastricht, te verwerven en voor zichzelf aan te wenden.

Origineel

[A]. Niet voorhanden, blijkens B bezegeld met één zegel. Aan deze oorkonde was de oorkonde getransfigeerd van Jan, proost in Millen, d.d. 1286.04.28, zie infra nr. 30.

Afschrift

B. 1735, Maastricht, RHCL, toegangsnr. 14.D003, archief klooster Sint-Gerlach te Houthem, inv. nr. 1 (cartularium) = Privelegien ende register der obligatien en andere erffcontracten des adelijcken cloosters van St. Gerlach, p. 293, onder de rubriek: Abbas Siibergensis approbat venditionem bonorum fratris Hermanni dicti Scotto in Oirsbeeke, en in de marge: Num. 183, met opgave van één bezegelingsplaats, naar [A].

Uitgave

Niet eerder uitgegeven.

Regest

Niet voorhanden.

Datering, ontstaan en samenhang

Het gebruik van paasstijl door de Sint-Michaelsabdij te Siegburg is verondersteld, conform de in het aartsbisdom Keulen gehanteerde jaarstijl in deze periode, zie Polak en Dijkhof, Oorkondenboek Kloosterrade, XVI. Uitgaande van paasstijl is de terminus post quem 12 april 1286. De terminus ante quem kan afgeleid worden uit een oorkonde van Jan, proost in Millen, d.d. 28 april 1286, die melding maakt van onderhavige oorkonde: per cartulam que litere domini abbatis de Sigebergh est innexa et sigillo nostro sigillata protamur, zie infra nr. 30. Uit deze passage blijkt ook dat de oorkonde, uitgevaardigd door Jan, proost in Millen, een transfix is. Beide oorkonden zijn in het achttiende-eeuws cartularium onder eenzelfde rubriek gekopieerd.

Theo Ebben
1286 (april 12-27)
Economisch
Sint-Gerlach

Nummer 30

Ökonomisch

Jan, proost in Millen, verklaart dat hij het begin (van de oorkonde) heeft gehoord waarin broeder Herman Scotto, monnik van Siegburg, aan de proost van Sint-Gerlach goederen heeft verkocht die hem in de parochie van Oirsbeek zijn toegevallen bij het overlijden van Geertrui, begijn, eertijds echtgenote van zijn broer.

Jan bevestigt dit met deze oorkonde, die aan de oorkonde van de abt van Siegburg is vastgemaakt en door hem is bezegeld.

Gegeven op 28 april 1286.

Jan, proost in Millen, verklaart dat Herman Scotto, monnik van (de Sint-Michaelsabdij te) Siegburg, aan de proost van Sint-Gerlach (te Houthem) goederen in de parochie van Oirsbeek heeft verkocht die hem toegevallen zijn bij het overlijden van zijn schoonzus Geertrui (van Siecht), begijn (te Maastricht).

Origineel

[A]. Niet voorhanden, blijkens B bezegeld met één zegel.

Afschrift

B. 1735, Maastricht, RHCL, toegangsnr. 14.D003, archief klooster Sint-Gerlach te Houthem, inv. nr. 1 (cartularium) = Privelegien ende register der obligatien en andere erffcontracten des adelijcken cloosters van St. Gerlach, p. 293, onder de rubriek: Abbas Siibergensis approbat venditionem bonorum fratris Hermanni dicti Scotto in Oirsbeeke, en in de marge: Num. 183, met opgave van één bezegelingsplaats, naar [A].

Uitgave

Niet eerder uitgegeven.

Regest

Niet voorhanden.

Ontstaan en samenhang

Onderhavige oorkonde is het transfix van de in de dispositio vermelde oorkonde van Adolf, abt van de Michaelsabdij te Siegburg, zie infra nr. 29. Beide oorkonden zijn onder eenzelfde rubriek in het achttiende-eeuws cartularium gekopieerd.

Theo Ebben
1286 april 28
Economisch
Sint-Gerlach

Nummer 31

Ökonomisch

Willem, proost, en het convent van het premonstratenzerklooster Sint-Gerlach maken bekend dat zij zolang Hendrik van Retersbeek en Clementia, diens echtgenote, burgers van Maastricht, leven, jaarlijks aan Clementia, en niet aan Hendrik, op Sint-Andreas negen mud en achttien vaten rogge Maastrichtse maat verschuldigd zijn, te leveren op hun verantwoordelijkheid en kosten binnen de muren van Maastricht, voor de schenking van achttien bunder land, waarvan vijftien bunder akker-, weiland en bos, afhangend van de heer van Valkenburg, drie bunder, afhangend van Godfried van Audesteyde te Beek, en van gronden te Haasdal, afhangend van de proost van Meerssen. Hendrik en Clementia hebben deze gronden als een schenking tussen levenden aan proost en convent gegeven met instemming van de heren van wie zij deze gronden houden. Ingeval Hendrik eerder overlijdt dan Clementia, dan zijn proost en convent gehouden tot de betaling van twee delen van de voornoemde rogge aan Clementia, maar zijn ze vrijgesteld van de betaling van het derde deel. Indien echter Clementia eerder sterft, dan zal Hendrik verplicht zijn om te verblijven binnen het slot van het klooster en zijn proost en convent gehouden jaarlijks voor hem, zolang hij daar blijft en leeft, (te zorgen) voor de betaling van alle rogge en voor zijn verblijf in één huis, waar hij passend zal kunnen wonen, voor voldoende hout voor het vuur en voor één varken ter waarde van tien schelling Luiks. Indien Hendrik na de dood van Clementia niet naar het klooster komt, hoewel hij daartoe door proost en convent is gemaand, en hij niet zonder onderbreking binnen het slot verblijft, dan zijn proost en convent hem betreffende het voorgaande niets verplicht.

Proost en convent hebben bezegeld, samen met Walram, heer van Valkenburg. Walram, heer van Valkenburg, verklaart op verzoek van de genoemde partijen deze oorkonde bezegeld te hebben ter getuigenis van zijn instemming met het voorgaande.

Gedaan en gegeven op 28 juni 1287.

Willem, proost, en convent van Sint-Gerlach (te Houthem) verklaren dat zij aan Hendrik van Retersbeek en Clementia, zijn echtgenote, burgers van Maastricht, een jaarlijkse lijfrente van negen mud en achttien vaten rogge verschuldigd zijn voor de schenking van achttien bunder land te Beek, waarvan vijftien bunder afhangend van de heer van Valkenburg en drie van Godfried van Audesteyde, alsmede gronden te Haasdal, afhangend van de proost van Meerssen, en stellen clausules op ingeval van het overlijden van Hendrik of Clementia. Walram, heer van Valkenburg, hecht zijn goedkeuring aan deze overeenkomst.

Origineel 

A. Maastricht, RHCL, toegangsnr. 14.D003, archief klooster Sint-Gerlach te Houthem, inv. nr. 18-1, reg. nr. 23.

Aantekening op de achterzijde: 1º door 17e-eeuwse hand: 1287.

Bezegeling: drie bevestigingsplaatsen voor de aangekondigde zegels van Willem, proost van Sint-Gerlach (te Houthem), van het klooster Sint-Gerlach (te Houthem) en van Walram, heer van Valkenburg, (LS1, LS2 en LS3).

Afschrift

Niet voorhanden.

Uitgave

a. Franquinet, Beredeneerde inventaris St. Gerlach, IV, 25-26, nr. 22, naar A.

Regesten

Haas, inventaris Sint Gerlach, 75-76, reg. nr. 23. – Idem, Chronologische lijst, 82, reg. nr. 217.

Ontstaan en samenhang

Onderhavige oorkonde vertoont geen schriftverwantschap met de oorkonde van Walram, heer van Valkenburg, d.d. 1288.05.01 over de omzet van de vijftien bunder leengrond in allodiale grond te Beek, zie infra nr. 32.

Tekstuitgave

Het onderscheid tussen c en t is niet goed zichtbaar.

Jan Hartmann
1287 juni 28
Economisch
Sint-Gerlach

Nummer 32

Ökonomisch

Walram, heer van Valkenburg en Monschau, maakt bekend dat Hendrik van Retersbeek en Clementia, diens echtgenote, vijftien bunder akkerland, bos, weiland en grond in zijn dorp Beek die ze van hem in leen hielden, in zijn handen overgedragen hebben en plechtig afstand hebben gedaan ten behoeve van proost en convent van het premonstratenzerklooster Sint-Gerlach, in het bisdom Luik. Omwille van God en ter bevordering van het klooster, dat Walram met bijzondere gunst omarmt, heeft hij dit land en de grond vrijgesteld van leenlasten en als allodium aan het klooster overgedragen, zodat proost en convent en hun opvolgers dit volgens allodiaal recht in eeuwigheid kunnen bezitten. Proost en convent hebben deze vijftien bunder, die op de voornoemde wijze aan hen waren overgedragen, voor een zeker bedrag verkocht aan Jan Suevus, burger van Maastricht, en zijn kinderen en aan hen overgedragen om het te bezitten volgens allodiaal recht, zoals proost en convent die goederen zelf gehouden en bezeten hebben.

Gedaan in aanwezigheid van Gozewijn van Borgharen, Jan van Haasdal, Arnoud van Houthem, Frederik van Retersbeek, ridders, en van meer geloofwaardige mannen en vazallen van Walram, heer van Valkenburg en Monschau. Walram heeft bezegeld, samen met proost en convent.

Gegeven op 1 mei 1288.

Walram, heer van Valkenburg en Monschau, verklaart dat hij vijftien bunder land te Beek, die Hendrik van Retersbeek en Clementia, zijn echtgenote, van hem in leen hielden en afgestaan hadden ten behoeve van proost en convent van Sint-Gerlach (te Houthem), vrijgemaakt heeft van de lasten als leengoed en aan proost en convent overgedragen als allodiaal goed, waarna het klooster dit land verkocht heeft aan Jan Suevus, burger van Maastricht.

Origineel

A. Maastricht, RHCL, toegangsnr. 14.D003, archief klooster Sint-Gerlach te Houthem, inv. nr. 18-2, reg. nr. 24.

Aantekeningen op de achterzijde: 1˚ door 15e-eeuwse hand: De XV bonaria terre. – 2˚ door laatste kwart 14e-eeuwse hand: K j. – 3˚ door 17e-eeuwse hand: 1288. – 3˚ door 18e-eeuwse hand: Num. 73.

Bezegeling: twee uithangend bevestigde, dubbel doorgestoken zegels, die aangekondigd zijn, namelijk: S1 van Walram, heer van Valkenburg en Monschau, van bruine was, beschadigd. – S2 van het klooster Sint-Gerlach te Houthem, van bruine was, zwaar beschadigd; en één bevestiging, vermoedelijk voor het aangekondigde zegel van de proost van Sint-Gerlach te Houthem (SD3). Voor een beschrijving en afbeelding van S1 en S2, zie Venner, ‘Zegels klooster Sint-Gerlach’, respectievelijk 159-160 en 152.

Afschrift

B. 1735, Maastricht, RHCL, toegangsnr. 14.D003, archief klooster Sint-Gerlach te Houthem, inv. nr. 1 (cartularium) = Privelegien ende register der obligatien en andere erffcontracten des adelijcken cloosters van St. Gerlach, p. 119-120, onder de rubriek: Littere domini Walrami de quindecim bonnariis terre iacentibus apud Beek, en in de marge: Num. 73, met opgave van drie bezegelingsplaatsen, naar [A].

Uitgave

a. Franquinet, Beredeneerde inventaris St. Gerlach, IV, 26-28, nr. 23, naar A.

Regesten

Haas, inventaris Sint Gerlach, 76, reg. nr. 24. – Idem, Chronologische lijst, 85, reg. nr. 224.

Ontstaan en samenhang

Onderhavige oorkonde vertoont geen schriftverwantschap met de oorkonde van Willem, proost, en het convent van Sint-Gerlach (te Houthem) d.d. 1287.06.28, inzake de vijftien bunder land te Beek, afhangend van Walram, heer van Valkenburg, zie infra nr. 31.

Tekstuitgave

Het onderscheid tussen c en t is niet goed zichtbaar.

Jan Hartmann
1288 mei 1
Economisch
Sint-Gerlach

Nummer 33

Ökonomisch

Goblio van Schinnen, kanunnik van Sint-Pieter te Luik, bepaalt dat met de verkoop van zijn graan te Hegge zijn schulden moeten worden betaald en de door hem afgeperste en onrechtmatig verkregen zaken moeten worden teruggegeven, dat daarna eerst zijn begrafenis moet worden betaald en ten slotte het restant moet worden besteed aan de vergroting van een altaar in de Sint-Pieterskerk te Luik. (Deperditum)

Origineel

Niet voorhanden.

Afschrift

Niet voorhanden.

Vermelding

Deze oorkonde is bekend uit de dispositio van een oorkonde van Goblio van Schinnen, kanunnik van Sint-Pieter te Luik, zie infra nr. 34, alwaar onderhavige oorkonde wordt vermeld: Item et quod supercreverit ultra solutionem dictarum exequiarum, cedat in augmentum altaris, construendi in ecclesia sancti Petri, prout in aliis litteris meis continetur.

Uitgave

Niet eerder uitgegeven.

(vóór 1 december 1288)
Economisch
Sint-Gerlach

Nummer 34

Ökonomisch

Omdat niets zekerder is dan de dood en niets onzekerder dan het uur van de dood, maakt Goblio van Schinnen, kanunnik van de kerk van Sint-Pieter te Luik, bij zijn verstand en gezond van geest, zijn testament of laatste wil op de volgende wijze.

(1) Ten eerste wil hij dat zijn goederen te Hegge, namelijk een hoeve, gronden, vijvers en andere toebehoren, na zijn dood toekomen aan het augustijnerklooster Sint-Gerlach op een dusdanige wijze dat van die goederen en hun inkomsten één altaar in dat klooster voldoende begiftigd wordt voor zijn zielenheil en dat van zijn ouders en weldoeners.

(2) Verder verzoekt hij nederig of het voornoemde klooster één van de dochters van heer Godfried van Spaubeek als kloosterlinge of zuster wil ontvangen en wil hij dat uit zijn roerende goederen te Hegge, namelijk van het graan, vijf mud rogge en één mud tarwe Maastrichtse maat gegeven wordt aan de dochter van heer Godfried ter ondersteuning van haar intrede in de genoemde orde om de benodigde uitgaven te doen; dit op een dusdanige wijze dat uit de inkomsten van de voornoemde onroerende goederen te Hegge jaarlijks aan de genoemde dochter van Godfried één mark sterling en één mud rogge gegeven wordt zolang ze leeft; na haar dood dienen de genoemde mark en mud terug te keren naar het klooster.

(3) Ook schenkt hij aan diezelfde dochter van Godfried één van zijn bedden te Hegge.

(4) Ook schenkt hij aan Catharina, zijn nicht, non van Sint-Gerlach, één mark sterling en één mud rogge Maastrichtse maat, jaarlijks aan haar te geven uit de voornoemde goederen te Hegge en hun inkomsten, zolang ze leeft; na haar dood zullen de genoemde mark en mud naar het klooster terugkeren.

(5) Ook schenkt hij aan diezelfde Catharina twintig kapoenen en achtentwintig penning sterling die hij te Hegge heeft, aan haar te betalen zolang ze leeft; na haar dood zullen zij terugvallen aan het klooster voor de pitantie.

(6) Ook schenkt hij aan diezelfde Catharina één van zijn bedden te Hegge.

(7) Ook schenkt hij aan Elisabeth, zijn dochter, een met bont afgezette sprei, een matras met zijde en zijn beste bed te Hegge.

(8) Ook schenkt hij aan Geertrui, zijn dienstmaagd, al zijn dieren te Hegge, te weten schapen, koeien en varkens.

(9) Ook schenkt hij aan Wijnand, zijn dienstknecht, zijn rood rijpaard en wil hij dat Wijnand zijn roerende goederen te Hegge verwijdert of weghaalt.

(10) Ook schenkt hij aan de voornoemde Elisabeth, zijn dochter, de helft van zijn koperen en tinnen potten te Hegge.

(11) Ook wil en bepaalt hij dat al zijn graan te Hegge verkocht wordt, waar het ook uit moge bestaan, dat daarvan zijn schulden betaald worden en dat teruggegeven wordt wat door hem afgeperst en onrechtmatig verworven is, als daarvan iets mocht blijken; en wat daarna overblijft, zal besteed worden aan zijn begrafenis. En als er na de betaling van zijn begrafenis nog geld overblijft, moet dat gebruikt worden voor de verfraaiing van een altaar, dat opgericht moet worden in de kerk van Sint-Pieter, zoals in een andere oorkonde van Goblio beschreven is.

Deze zaken dienen te gebeuren door de executeurs die hij gekozen heeft, namelijk zijn bloedverwanten heer Godfried van Wijnandsrade en heer Godfried van Spaubeek, ridders, en Engelbert, kanunnik van de kerk van Sint-Gereon te Keulen.

Getuigen waren: heer Jan, deken van Nijvel, heer Peter van Cambiis, kanunnik van Sint-Pieter te Luik, meester Gerard Sortes, kanunnik van het Heilig Kruis te Luik, en Wolter van Hasselt, kanunnik van Sint-Pieter te Luik, samen met de genoemde Godfried, ridder, en Engelbert.

Goblio heeft bezegeld samen met Jan van Restée, deken van Sint-Pieter te Luik, en met de executeurs.

Jan, deken en executeur, heeft op verzoek van Goblio zijn zegel aan de oorkonde gehangen.

Gegeven en gedaan op 1 december 1288.

Het doorhalen van drie regels, zoals hierboven gedaan, wordt goedgekeurd. Datum als boven.

Goblio van Schinnen, kanunnik van Sint-Pieter te Luik, vermaakt bij testament aan het klooster Sint-Gerlach (te Houthem) zijn goederen te Hegge ten behoeve van de fundatie van een altaar in het klooster, verzoekt het klooster een van de dochters van heer Godfried van Spaubeek, ridder, op te nemen, schenkt haar een bed en kent voor de kosten van haar intrede uit zijn goederen te Hegge 5 mud rogge en 1 mud tarwe toe en zolang zij leeft jaarlijks 1 mark sterling en 1 mud rogge. Verder legateert hij een aantal goederen aan zijn nicht, dochter, dienstmeid en knecht en stelt een aantal personen aan als executeurs-testamentair.

Origineel

[A]. Niet voorhanden.

Afschrift

B. 1289 juni 7, Maastricht, RHCL, toegangsnr. 14.D003, archief klooster Sint-Gerlach te Houthem, inv. nr. 96, reg. nr. 27, vidimus door de officiaal van het hof van Luik, naar [A].

Uitgave

Niet eerder uitgegeven.

Regesten

Franquinet, Beredeneerde inventaris St. Gerlach, IV, 28-29, nr. 24 (gedateerd 1288 november 29). – Poncelet, Inventaire analytique, 18, nr. 50. − Haas, Inventaris Sint Gerlach, 77, reg. nr. 25.

Samenhang

In onderhavige oorkonde wordt melding gemaakt van een andere oorkonde van Goblio van Schinnen inzake de bouw van een altaar in de Sint-Pieterskerk te Luik uit de verkoop van zijn goederen te Hegge: Item et quod supercreverit ultra solutionem dictarum exequiarum, cedat in augmentum altaris construendi in ecclesia sancti Petri, prout in aliis litteris meis continetur. Voor dit deperditum, zie infra nr. 33.

Tekstuitgave

Het onderscheid tussen c en t is niet goed zichtbaar.

Jan Hartmann
1288 december 1
Economisch
Sint-Gerlach

Nummer 35

Varia

De officiaal van het hof van Luik maakt bekend dat hij het ondergeschreven testament door middel van een afschrift op d.d. 7 juni 1289 heeft gezien en gelezen in deze woorden:

− − − (hierna volgt de tekst van infra nr. 34). 

Gegeven door middel van een afschrift onder het zegel van het hof van Luik, op 7 juni 1289.

Jan van Thorn door een afschrift.

De officiaal van het hof van Luik vidimeert het testament van Goblio van Schinnen, kanunnik van Sint-Pieter te Luik, d.d. 1288.12.01.

Origineel

A. Maastricht, RHCL, toegangsnr. 14.D003, archief klooster Sint-Gerlach te Houthem, inv. nr. 96, reg. nr. 27.

Aantekeningen op achterzijde: 1o door laatste kwart 14e-eeuwse hand: I II. – 2o door 15e-eeuwse hand: Testamentum. – 3˚ door 17e-eeuwse hand: 1288. – 4˚ door 18e-eeuwse hand: Num. 91.

Bezegeling: één bevestigingsplaats voor het afhangend zegel van het hof van Luik, dat aangekondigd is (SD1).

Afschrift

B. (ca. 1736) Maastricht, RHCL, toegangsnr. 14.D003, archief klooster Sint-Gerlach te Houthem, inv. nr. 1 (cartularium) = Privelegien ende register der obligatien en andere erffcontracten des adelijcken cloosters van St. Gerlach, p. 137-139, onder de rubriek: Testamentum domini Goblionis de Schine in quo monasterio sancti Gerlaci legat certa bona in Heeke, en in de marge: Num. 91, met opgave van één bezegelingsplaats, naar A.  

Uitgave

Niet eerder uitgegeven.

Regesten

Haas, Inventaris Sint Gerlach, 78, reg. nr. 27. – Idem, Chronologische lijst, 86, nr. 229.

Ontstaan

Onderhavige oorkonde is door dezelfde hand geschreven als de door de officiaal uitgevaardigde oorkonde in 1290, zie infra nr. 36. Derhalve kan de scriptor waarschijnlijk gesitueerd worden in het milieu van het hof van Luik. Het schrift vertoont ook zeer sterke verwantschap met de oorkonde, in 1290 uitgevaardigd door proost en convent van Sint-Gerlach, zie infra nr. 37.

Tekstuitgave

Het onderscheid tussen c en t is niet goed zichtbaar.

Geertrui Van Synghel
1289 juni 7
Varia
Sint-Gerlach

Nummer 36

Rechtlich

De officiaal van het hof van Luik maakt bekend dat de procurator van de religieuze personen, namelijk proost en convent van de zusters van het premonstratenzerklooster Sint-Gerlach, in het bisdom Luik, handelend in naam van zijn volmacht en voor diezelfde religieuzen, uit hoofde van het permanent gezag van dit bisdom ten overstaan van hem een rechtszaak heeft aangespannen tegen Jan van Meer en diens echtgenote Oda uit Maastricht en verklaart dat de procurator in naam van het klooster de volgende vordering tegen Jan en Oda heeft voorgelegd:

Aan de officiaal zegt voor u in rechte: de procurator van proost en convent van de zusters van het premonstratenzerklooster Sint-Gerlach, in het bisdom Luik, als gevolmachtigde en ten behoeve van de kloosterzusters, tegen Jan van Meer en zijn echtgenote Oda, wettige zuster van wijlen Godfried Kenterken van Maastricht:

weliswaar komt uit hoofde van Jutta, wettige zuster van wijlen Godfried Kenterken, non van vrije status en geprofest in het klooster van de voornoemde religieuzen, de ene helft van de onroerende goederen van wijlen Godfried Kenterken, die voor zover het deze onroerende goederen betreft overleden is zonder testament na te laten, toe aan deze religieuzen, en komt de andere helft toe aan Oda en aan Jan, haar echtgenoot, uit hoofde van zijn vrouw Oda, en zijn die goederen wettig op hen vererfd, toch hebben Oda en Jan geweigerd om tot een verdeling van de goederen over te gaan met de religieuzen en de goederen met het klooster te verdelen, weigeren ze dat nog steeds en hebben ze met nog minder recht verhinderd en verhinderen ze dat de religieuzen het bezit van de helft van de genoemde goederen verwerven, terwijl toch overduidelijk aan diezelfde religieuzen door de Heilige Stoel is toegestaan dat zij bezittingen en andere roerende en onroerende goederen die vrije vrouwen onder de monialen en conversen, die gevlucht zijn voor de wereld en in het klooster het habijt van religieuzen hebben aangenomen, erfrechtelijk toegevallen zijn of op enige andere wettige wijze, dat zij die goederen mogen vragen, ontvangen en ook behouden nadat zij in het klooster hun kloostergelofte hebben gedaan.

Daarom vraagt de procurator om de genoemde beklaagden uit naam van de genoemde religieuzen of voor de religieuzen zelf te veroordelen en hen te dwingen om tot de verdeling van de genoemde goederen met de religieuzen over te gaan en de goederen met de religieuzen te delen; ofwel dat de officiaal de genoemde goederen onder diezelfde partijen verdeelt of doet verdelen en de helft van de genoemde goederen aan de religieuzen zal toewijzen en dat hij de gedaagden hiertoe zal veroordelen en zal dwingen dat zij de religieuzen toestaan om de helft van de genoemde goederen te verwerven, die uit hoofde van de genoemde verdeling aan hen toekomt, op grond van de voornoemde redenen; en de procurator vraagt om de genoemde gedaagden uit naam van de genoemde religieuzen of ten gunste van de religieuzen zelf te veroordelen in de onkosten die gedaan zijn en nog gedaan zullen worden, waarbij hij de officiaal verzoekt om het voorafgaande voor zover het recht strekt zo veel mogelijk met de voorafgaande zaken van de rechtszaak in bijzijn van rechtschapenen als waar te doen erkennen.

Dit zegt en vraagt de procurator, zich het recht voorbehoudend om zaken toe te voegen, weg te laten enz., verklarend dat hij bevoegd is in de voorgaande zaken die hij zal bewijzen.

Nadat het geschil over de genoemde vordering tussen deze partijen wettig aanhangig is gemaakt, valselijk handelen is afgezworen, door proost en procurator hun argumenten en door de echtelieden hun antwoorden daarop naar voren zijn gebracht, getuigen door de procurator zijn voorgebracht en op het gezag van de officiaal in wettige vorm toegelaten, gehoord, zorgvuldig onderzocht, op schrift gesteld en passend bekend gemaakt, een afschrift ervan aan de echtelieden gegeven en hun een dag is toegewezen om zich te verweren tegen de getuigen en hun verklaringen, hebben de echtelieden de zaak als volgt voorgelegd:

De officiaal: het is passend dat Jan van Meer en zijn vrouw Oda moeten worden bevrijd van de vordering van de procurator van proost en convent van de zusters van Sint-Gerlach, handelend als procurator, ten overvloede stellen Jan en zijn vrouw dat volgens de gewoonte en wet van de hoven waar de goederen, genoemd in de vordering van de procurator, onder ressorteren en van afhangen, uit de erfenis van wijlen Godfried Kenterken aan Jan en Oda zijn toegevallen. En indien er getuigen zijn, geproduceerd door de procurator, die zeggen dat de helft van de genoemde goederen vanwege Jutta, zuster van Oda, zijn toegevallen aan de religieuzen, dan zijn dit valse getuigen en door dit te zeggen leggen ze een valse getuigenis af. Want volgens de voornoemde gewoonte en wet, door middel waarvan geoordeeld moet worden over de eigendom van de genoemde goederen en over de inhoud van de genoemde vordering, zijn de genoemde goederen in hun geheel aan Jan en Oda toegevallen vanwege Oda, die in de wereld gebleven is, en Jan en Oda hebben vanwege Oda de genoemde goederen van Godfried in hun geheel geërfd.

En daarom hoeven Jan en Oda niet te doen wat de procurator van hen eist. Om deze en andere redenen die de officiaal inzicht verschaffen, vragen Jan en Oda dat zij vrijgesproken worden van de eis van de genoemde procurator en dat de procurator en zijn heren veroordeeld worden in de wettige kosten, met name omdat het bovenstaande algemeen bekend is in de plaatsen waar de genoemde goederen liggen en omdat de procurator zelf geen oorkonden heeft voorgelegd om zijn eis te bewijzen, en evenmin iets bewezen heeft uit de genoemde oorkonden. En Jan en Oda bieden aan om het voorafgaande te bewijzen ofwel daaruit hetgeen voldoende is voor hun stelling.

En zo is het geschil over het voorafgaande gelijkelijk door beide partijen wettig aanhangig gemaakt, zijn de standpunten van de echtelieden vastgesteld en de antwoorden van de proost en procurator daarop gegeven, zijn de getuigen die door de echtelieden naar voren waren gebracht, gepresenteerd en in vorm van recht ontvangen, gehoord en onderzocht en hun verklaringen schriftelijk vastgelegd en naar behoren openbaar gemaakt, zijn zekere oorkonden en privileges door de procurator ter onderbouwing van zijn doel in de genoemde zaak in de vorm van bewijs voorgelegd, zijn uiteindelijk de genoemde echtelieden onverwijld gedaagd bij de officiaal te Luik op een zekere dag om tegen de procurator in genoemde zaak te concluderen met de vereiste en gebruikelijke dagvaarding.

En omdat diezelfde echtelieden op de genoemde dag niet gekomen zijn, maar op verlies van rechten afwezig waren, de procurator aanwezig was, wachtte zolang hij verplicht was en in de genoemde zaak, voor zover het aan hem lag, geconcludeerd heeft en met aandrang verzocht om in deze zaak verder te procederen, zijn de echtelieden daarna definitief gedaagd bij de officiaal te Luik in aanwezigheid van de procurator als tegenpartij op woensdag na Driekoningen, op het uur van de priem, om te horen wat het recht ofwel de definitieve uitspraak in de genoemde zaak zal zijn, met de verplichte en gebruikelijke dagvaarding.

Toen op de genoemde dag de genoemde echtelieden niet gekomen zijn en met verlies van rechten afwezig waren, de voornoemde procurator persoonlijk aanwezig was, wachtte zolang als hij verplicht was, met aandrang aan de officiaal gevraagd heeft om het recht ofwel de definitieve uitspraak in de genoemde zaak uit te spreken, heeft de officiaal zoals rechtens vereist verklaard dat de echtelieden Jan en Oda zich schuldig hebben gemaakt aan minachting van de rechtsgang, met raad van rechtsgeleerden, en nadat alle handelingen rechtens waren gedaan, heeft hij de helft van de onroerende goederen die van wijlen Godfried Kenterken waren, waarvan melding is in de genoemde vordering, toegewezen aan de religieuzen en Jan en Oda in zijn definitief vonnis veroordeeld tot de verdeling van de goederen met de religieuzen en bepaald dat zij de genoemde goederen met de religieuzen zullen verdelen en aan hen zullen toestaan om het bezit van de helft van de genoemde goederen, die door de voornoemde verdeling aan hen toekomt, te verwerven, daarbij de beklaagden veroordelend in de gerechtskosten die de religieuzen hiervoor hebben gedaan, waarbij de schatting van die kosten voorbehouden blijft aan de officiaal.

Bezegeld met het zegel van het hof van Luik.

Gegeven op 12 januari 1289.

Voortgezet door ons vanaf donderdag.

En Mat[ri]fardus voor de officiaal.

De officiaal van het hof van Luik doet uitspraak in een proces tussen proost en convent van Sint-Gerlach (te Houthem) enerzijds en Jan van Meer en zijn echtgenote Oda uit Maastricht anderzijds inzake de aanspraak die het klooster maakt op de helft van de nalatenschap van Godfried Kenterken uit Maastricht, broer van Oda en van Jutta, non van Sint-Gerlach, en hij wijst de helft van de goederen toe aan het klooster.

Origineel

A. Maastricht, RHCL, toegangsnr. 14.D003, archief klooster Sint-Gerlach te Houthem, inv. nr. 98, reg. nr. 26.

Aantekeningen op de achterzijde (slechts onder kwartslamp leesbaar): 1o door 13e-eeuwse hand: Est Mat[ri]fardus, per manum domini Iohannis de Doirne sigilletur et michi reddatur quia opportet quod scribatur manu me (sic) et tunc signabitur ista per copiam. 2o door 18e-eeuwse hand: Sententia lata 1289 per quam religiosi pr[***] possunt [***] immobilia.

Bezegeling: één bevestigingsplaats voor het dubbel doorgestoken, aangekondigde zegel van het hof van Luik (SD1).

Afschrift

Niet voorhanden.

Uitgave

Niet eerder uitgegeven.

Regesten

Franquinet, Beredeneerde inventaris St. Gerlach, IV, 29-30, nr. 25 (gedateerd 1289 januari 13). − Haas, Inventaris Sint Gerlach, 77, nr. 26 (gedateerd 1289 januari 13). − Idem, Chronologische lijst, 85, reg. nr. 226 (gedateerd 1289 januari 13).

Datering

Het gebruik van paasstijl in het bisdom Luik is verondersteld, zie Camps, ONB I, XXI, en Dillo en Van Synghel, ONB II, XVII.

Ontstaan

Onderhavige oorkonde is door dezelfde hand geschreven als de door de officiaal uitgevaardigde oorkonde in 1289, zie infra nr. 35. Derhalve kan de scriptor waarschijnlijk gesitueerd worden in het milieu van het hof van Luik. Het schrift vertoont ook zeer sterke verwantschap met de oorkonde, in 1290 uitgevaardigd door proost en convent van Sint-Gerlach, zie infra nr. 37.

Tekstuitgave

Het onderscheid tussen c en t is niet goed zichtbaar.

Jan Hartmann
1290 januari 12
Juridisch
Sint-Gerlach

Nummer 37

Rechtlich

Proost en convent van het premonstratenzer zusterklooster Sint-Gerlach, in het bisdom Luik, berichten paus (Nicolaas IV) dat zij bij hem en bij de pauselijke curie Richald, pastoor of rector van de kerk van Orsmaal, en Robert van Millen, clericus, dragers van deze oorkonde, uit het bisdom Luik, en elk van hen met de volle aansprakelijkheid hebben aangesteld als hun ware en wettige zaakwaarnemers om te eisen, te weerspreken en voor rechters of een rechter te verschijnen en ieder soort eed te zweren in hun plaats, waarbij ze zich door één of meerdere personen in hun plaats kunnen laten vervangen als vertegenwoordiger of vertegenwoordigers met dezelfde bevoegdheid in voornoemde zaken. Zij beloven daarbij als erkend en vastliggend te houden wat hun vertegenwoordigers ofwel een van hen ofwel hun plaatsvervangers, door hen beiden dan wel door een van hen aan te stellen, namens proost en convent in voornoemde zaken zullen doen of gemeend hebben te moeten doen.

Deken en kapittel van Onze-Lieve-Vrouw te Maastricht hebben op verzoek van proost en convent van Sint-Gerlach bezegeld.

Gegeven op 7 juni 1290.

Proost en convent van het klooster Sint-Gerlach (te Houthem) berichten aan de paus (Nicolaas IV) dat zij Richald, pastoor van Orsmaal, en Robert van Millen, clericus, hebben aangesteld als hun procuratoren voor het pauselijke hof en dat deze een of meerdere plaatsvervangers mogen aanstellen met dezelfde bevoegdheid.

Origineel

A. Maastricht, RHCL, toegangsnr. 14.D003, archief klooster Sint-Gerlach te Houthem, inv. nr. 5, reg. nr. 28.

Aantekeningen op de achterzijde: 1˚ door eind 13e-eeuwse hand: Prepositus et conventus monasterii sancti Gerlaci. – 2˚ door 17e-eeuwse hand: 1290.

Bezegeling: één bevestigingsplaats, vermoedelijk voor het aangekondigde zegel van deken en kapittel van Onze-Lieve-Vrouw te Maastricht (LS1).

Afschrift

Niet voorhanden.

Uitgave

Niet eerder uitgegeven.

Regesten

Franquinet, Beredeneerde inventaris St. Gerlach, IV, 30, nr. 26. – Haas, inventaris Sint Gerlach, 78, reg. nr. 28. – Idem, Chronologische lijst, 88, reg. nr. 235.

Ontstaan

Het schrift van onderhavige oorkonde vertoont zeer sterke verwantschap met de twee oorkonden van de officiaal van het hof van Luik, die door eenzelfde scriptor gemundeerd zijn, zie infra nrs. 35 en 36.

Jan Hartmann
1290 juni 7
Juridisch
Sint-Gerlach

Nummer 38

Ökonomisch

Godfried, zoon van wijlen Floriman, en Florentius, schepenen van Maastricht, oorkonden dat Hendrik van Retersbeek, gezond van lichaam en geest, uit vrije wil en ter ere van God al zijn roerende goederen en vorderingen heeft overgedragen in handen van Dirk, commandeur van het huis van de Duitse Orde van Neder-Duitsland, ten behoeve van het huis van de Heilige Maria te (Alden)biesen en de broeders daar. Daarna hebben Hendrik en de commandeur aan proost en het convent van het klooster Sint-Gerlach (te Houthem) alle schuldvorderingen, geschillen, verplichtingen en alle overige zaken kwijtgescholden, afgezien van zes mud rogge Maastrichtse maat zoals die zal zijn gegroeid aan de overzijde van de Maas, die jaarlijks op hun kosten op Sint-Andreas te Maastricht te leveren is aan de commandeur en de broeders zolang Hendrik leeft. Na het overlijden van Hendrik zal deze jaarrente vrij en geheel naar proost en convent van Sint-Gerlach terugkeren.

De commandeur en proost hebben bezegeld, samen met Godfried, zoon van wijlen Floriman, en Florentius, schepenen van Maastricht.

Gegeven en gedaan op 15 mei 1293.

Beide partijen hebben een gelijkluidende oorkonde.

Schepenen van Maastricht oorkonden dat Hendrik van Retersbeek, gezond van lichaam en geest, zijn roerende goederen en vorderingen heeft overgedragen aan Dirk, commandeur van de Duitse Orde, ten behoeve van het huis en de broeders van het huis van de heilige Maria te Aldenbiesen, op voorwaarde dat proost en convent van het klooster Sint-Gerlach (te Houthem) vrij zijn van alle schuldvorderingen, geschillen, verplichtingen en andere zaken ten aanzien van deze goederen, afgezien van een jaarlijkse lijfrente van zes mud rogge Maastrichtse maat die groeit aan de overzijde van de Maas. Proost en convent van Sint-Gerlach moeten deze lijfrente te Maastricht aan de commandeur en broeders te Maastricht voldoen zolang Hendrik leeft en deze rente zal na diens overlijden vrij en geheel naar hen terugkeren.

Originelen

A1. Maastricht, RHCL, toegangsnr. 14.D003, archief klooster Sint-Gerlach te Houthem, inv. nr. 97-1, reg. nr. 29. – Gaaf bewaard, behoudens vlekken op tekst.

Aantekeningen op de achterzijde: 1o door 16e-eeuwse hand: [...]a VI modios siliginis. – 2o door 17e-eeuwse hand: 1293. – 3o door 18e-eeuwse hand: Renuntiatio Godefridi super sex modios siliginis, 1293. – 4o door 18e-eeuwse hand: Num. 81.

Bezegeling: drie uithangend bevestigde zegels, die aangekondigd zijn, namelijk: S2 van de proost van Sint-Gerlach te Houthem, van bruine was, beschadigd. – S3 van Godfried, zoon van wijlen Floriman, schepen van Maastricht, van bruine was, beschadigd. – S4 van Florentius, schepen van Maastricht, van bruine was, beschadigd; en één bevestigingsplaats, vermoedelijk voor het aangekondigde zegel van Dirk, commandeur van de Duitse Orde (LS1). Voor een beschrijving en afbeelding van S2, S3 en S4, zie Venner, ‘Zegels klooster Sint-Gerlach’, respectievelijk 153, 163 en 164.

A2. Maastricht, RHCL, toegangsnr. 14.D003, archief klooster Sint-Gerlach te Houthem, inv. nr. 97-2, reg. nr. 29.

Aantekeningen op de achterzijde: 1o door 17e-eeuwse hand: Quitingh van renten. – 2o door 17e-eeuwse hand: 1299 (met potlood gewijzigd in 1293). – 3o door 18e-eeuwse hand: Num. 81.

Bezegeling: één uithangend bevestigd zegel, dat aangekondigd is, namelijk: S2 van de proost van Sint-Gerlach te Houthem, van bruine was, beschadigd; en drie bevestigingsplaatsen, vermoedelijk voor de aangekondigde zegels van Dirk, commandeur van de Duitse Orde, Godfried, zoon van wijlen Floriman, schepen van Maastricht, en Florentius, schepen van Maastricht (LS1, LS3 en LS4). Voor een beschrijving en afbeelding van S2, zie Venner, ‘Zegels het klooster Sint-Gerlach’, 153.

Afschrift

Niet voorhanden.

Uitgaven

a. Franquinet, Beredeneerde inventaris St. Gerlach, IV, 31-32, nr. 27, naar A1. – b. Nève, De dertiende-eeuwse schepenoorkonden, 94-95, nr. 1293.05.15 (met vertaling), naar A1 en A2.

Regesten

Haas, Inventaris Sint Gerlach, 78, reg. nr. 29. – Idem, Chronologische lijst, 95, nrs. 257 en 257a.

Ontstaan

A1 en A2 zijn geschreven door dezelfde hand. Deze scriptor is te situeren in het milieu van de Maastrichtse schepenen, aangezien deze hand in 1293 ook een schepenoorkonde voor een Maastrichtse begijn mundeerde (zie Maastricht, RHCL, toegangsnr. 14.B002A, archief kapittel van Sint-Servaas te Maastricht, 1062-1797, inv. nr. 463).

Tekstuitgave

Het onderscheid tussen c en t is niet goed zichtbaar. De lacunes in A1 zijn tussen rechte haken aangevuld naar A2.

Geertrui Van Synghel
1293 mei 15
Economisch
Sint-Gerlach

Nummer 39

Kirchlich

Walram, heer van Monschau en Valkenburg, maakt bekend dat aangezien priorin en convent van Sint-Gerlach op zijn advies en met zijn instemming ten voordele van het klooster, voor het algemeen gemak en de vrede afgesproken hebben dat moet vastgesteld en bepaald worden dat zij voortaan niemand meer als kloosterlinge zullen opnemen tot op het moment dat het aantal nonnen van het huidige convent tot dertig is afgenomen en beneden dat aantal is verminderd, hij aan priorin en convent belooft te goeder trouw te bevorderen dat zij deze regeling krachtig en ongeschonden in acht zullen nemen, totdat zij eendrachtig zouden besluiten deze te herroepen. En hij zal hen niet verzoeken, laten verzoeken of anderen toelaten of toestaan waardoor deze regeling ook maar enigszins zou kunnen worden geschonden of verbroken, onder getuigenis van deze oorkonde.

Willem, abt van Prémontré, die gelovige goedkeuring moet geven aan zaken die niet afwijken van de paden der rechtvaardigheid, omdat volgens gebruikelijke voorschriften zoveel personen in kloosters mogen worden geplaatst en niet meer dan het aantal dat behoorlijk uit kerkelijke goederen kan worden onderhouden, het derhalve schandelijk is dat een deel zich niet voegt naar het geheel, keurt als overste en superieur van Sint-Gerlach de regeling en al het bovengenoemde goed en bevestigt het.

Willem heeft samen met Walram bezegeld.

Gegeven op 20 september 1293.

Walram, heer van Valkenburg en Monschau, belooft geen druk uit te oefenen op het klooster Sint-Gerlach (te Houthem) om meer dan dertig nonnen op te nemen, conform de afspraak met priorin en convent over het terugdringen van het aantal zusters. Willem, abt van Prémontré, hecht zijn goedkeuring aan deze verordening.

Originelen

[A1]. Niet voorhanden, blijkens B bezegeld met twee zegels.

[A2]. Niet voorhanden, blijkens C bezegeld met twee zegels.

Afschriften

B. 1735, Maastricht, RHCL, toegangsnr. 14.D003, archief klooster Sint-Gerlach te Houthem, inv. nr. 1 (cartularium) = Privelegien ende register der obligatien en andere erffcontracten des adelijcken cloosters van St. Gerlach, p. 139-140, onder de rubriek: Litere domini Walrami de Monjoe et Valckenburgh et domini Guillemni, abbatis Premonstratensis, quod ultra XV sorores nulla debet recipi, en in de marge: Num. 92, met opgave van twee bezegelingsplaatsen, naar [A1]. – C. 1735, Maastricht, RHCL, toegangsnr. 14.D003, archief klooster Sint-Gerlach te Houthem, inv. nr. 1 (cartularium) = Privelegien ende register der obligatien en andere erffcontracten des adelijcken cloosters van St. Gerlach, p. 363-364, onder de rubriek: Copia literarum domini Walrami de Valckenborgh et domini abbatis Premonstratensis, quod ultra 30 sorores nulla debet recipi, en in de marge: Num. 221, met opgave van twee bezegelingsplaatsen, naar [A2].

Uitgave

Habets, ‘Houthem-Sint-Gerlach’, 215-216, nr. 9, naar C.

Ontstaan en tekstuitgave

Onderhavige oorkonde is overgeleverd via twee afschriften in eenzelfde cartularium, die op een essentieel punt van elkaar afwijken, namelijk het maximum van het aantal kloosterzusters. Afschrift B vermeldt er vijftien, afschrift C dertig. Deze afschriften staan weliswaar in hetzelfde cartularium nr. 1, maar zijn door de kopiist beschouwd als twee verschillende oorkonden met een aparte rubricering in de index en met een uniek verwijzingsnummer. Beide cartulariumafschriften verwijzen naar een originele oorkonde. Afgezien van het verschillend aantal kloosterzusters, wijst het variantenonderzoek op het bestaan van twee verschillende versies. Naar alle waarschijnlijkheid gaan deze terug op een dubbeluitvaardiging, één exemplaar voor de heer van Valkenburg en Monschau en één voor het klooster Sint-Gerlach. Het aantal van dertig kloosterzusters in afschrift C lijkt ons het meest waarschijnlijk, omdat Dirk IV, heer van Valkenburg en Monschau, in een oorkonde d.d. 15 februari 1345 verklaart dat hij het verbod om meer dan dertig zusters op te nemen in het klooster Sint-Gerlach, zal respecteren: et ea de causa receperunt et habent inhibitionem a suis superioribus sive praelatis ne aliquando de caetero recipiant domicellam in suum conventum donec ad tricesimum numerum redigantur (zie Habets, ‘Houthem-Sint-Gerlach’, 216-217, nr. 10). Bijgevolg is voor de tekstuitgave de voorkeur gegeven aan afschrift C als basistekst, met een opgave van de varianten van B in het notenapparaat.

Theo Ebben
1293 september 20
Kerkelijk
Sint-Gerlach

Nummer 40

Ökonomisch

Godfried Faber (Smid), Nicolaas de Fossa (van de Gracht), Arnoud Utenhove, Reinier van Doenrade, Christiaan Coman en Tielman Rufus (Rode), schepenen van Oirsbeek, maken bekend dat in hun aanwezigheid Willem Scheld van Doenrade en diens echtgenote Geertrui vier bunder akkerland in de parochie van Oirsbeek bij Doenrade verkocht hebben aan proost en convent van het premonstratenzerklooster Sint-Gerlach, in het bisdom Luik. Zij hebben dit land overgedragen in de hand van de rechter van de heer van Valkenburg en er samen met hun dochters Heilwich, Geertrui, Elisabeth en Catharina plechtig afstand van gedaan; en nadat zij bij rechtsbeschikking van het bezit ervan waren ontslagen, zijn proost en convent door de wil van de heer van Valkenburg en het vonnis van de schepenen van Oirsbeek naar erfelijk recht in het bezit gesteld van deze vier bunder. Nadat dit alles op de gebruikelijke wijze was gedaan, hebben proost en convent deze vier bunder aan Willem en zijn erfgenamen gegeven tegen een jaarlijkse pacht van vier mud rogge van goede en betaalbare Akense maat, te leveren op 11 november of binnen veertien dagen in de graanschuur van het klooster van Sint-Gerlach te Oirsbeek, zonder aanmaning van het klooster en op kosten van Willem of zijn erfgenamen. En hieraan is de voorwaarde toegevoegd dat, indien Willem of zijn erfgenamen de vier mud rogge op het voorgeschreven tijdstip niet zouden hebben betaald aan proost en convent van Sint-Gerlach, dat de kloosterlingen dan hun hand zullen leggen op die vier bunder als hun echt en vrij erfgoed, dat zij zonder enige tegenspraak eeuwig de vier bunder vrij en ongehinderd zullen verwerven en dat Willem en zijn erfgenamen voor altijd door vonnis datgene ontnomen en ontvreemd zal zijn wat ze hadden of konden hebben in die vier bunder. Bovendien verklaren de schepenen van Oirsbeek dat Willem en zijn erfgenamen de cijns daaruit geheel en vrijwillig zullen betalen voor de kloosterlingen op het moment dat ze die vier bunder in pacht nemen of bebouwen.

En omdat de schepenen van Oirsbeek geen eigen zegel hebben, vragen zij aan Adam, voogd van het land van de heer van Valkenburg, om de oorkonde te bezegelen. Adam heeft op verzoek van de schepenen bezegeld.

Gegeven op 30 november 1293.

Schepenen van Oirsbeek oorkonden dat Willem Scheld van Doenrade en zijn echtgenote Geertrui vier bunder akkerland in de parochie van Oirsbeek bij Doenrade hebben verkocht aan proost en convent van Sint-Gerlach (te Houthem) en dat zij jaarlijks een pacht van vier mud rogge Akense maat aan het klooster zullen betalen en de cijns uit de vier gepachte bunder voor het klooster voldoen.

Origineel

[A]. Niet voorhanden, blijkens B bezegeld met één zegel.

Afschrift

B. 1735, Maastricht, RHCL, toegangsnr. 14.D003, archief klooster Sint-Gerlach te Houthem, inv. nr. 1 (cartularium) = Privelegien ende register der obligatien en andere erffcontracten des adelijcken cloosters van St. Gerlach, p. 292-293, onder de rubriek: Emptio 4 bonnariorum terre arabilis iuxta Dondenrode in parochia de Oirsbeke, anno 1293, en in de marge: Num. 182, met opgave van één bezegelingsplaats, naar [A].

Uitgave

Niet eerder uitgegeven.

Regest

Niet voorhanden.

Theo Ebben
1293 november 30
Economisch
Nichts gefunden

Es gibt keine Einträge in unserer Datenbank, die den von Ihnen verwendeten Suchbegriffen oder Filtern entsprechen. Setzen Sie alle Filter zurück und versuchen Sie es erneut.

Partner

Spender

Familie Beijer
© 2022 WaarvanAkte.eu, eine Initiative der Stichting Limburgse Oorkonden
Erstellt von Hive Collective